ECLI:NL:RBDHA:2025:4936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
I: C/09/681174 / JE RK 25-374 II: C/09/681102 / JE RK 25-363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na spoedvoorziening

Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Deze beschikking volgde op eerdere verzoekschriften van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, die zich zorgen maakten over de opvoedsituatie van [minderjarige]. De kinderrechter had eerder op 4 maart 2025 al een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde, vanwege zorgen over de stabiliteit en verzorging door de moeder. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, had op dat moment geen vaste woon- of verblijfplaats en was recentelijk met [minderjarige] naar Parijs vertrokken, wat leidde tot grote zorgen over de veiligheid en het welzijn van het kind.

Tijdens de zitting op 13 maart 2025 werd de situatie van [minderjarige] besproken, waarbij de kinderrechter concludeerde dat het in het belang van [minderjarige] was om bij de grootouders van vaderszijde te blijven. De kinderrechter oordeelde dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat was om de noodzakelijke zorg voor [minderjarige] te bieden. De kinderrechter verleende daarom een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De ouders werden aangespoord om samen te werken in het belang van [minderjarige] en om de omgang tussen moeder en kind te bevorderen. De beschikking werd openbaar uitgesproken en is onderhevig aan hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer I: C/09/681174 / JE RK 25-374
Zaaknummer II: C/09/681102 / JE RK 25-363
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over
I.
een machtiging tot uithuisplaatsing; na een spoedvoorziening
II.
een machtiging tot uithuisplaatsing; niets meer te beslissen
in de zaak naar aanleiding van de respectievelijk op 4 maart 2025 (I) en 28 februari 2025 (II) binnengekomen verzoekschriften van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
BRP-geregistreerd in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. H. Polat-Kiliç te Rijswijk.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[grootouder 1] ,
en
[grootouder 2] ,
hierna te noemen: de grootouders (vaderszijde).

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2025 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 augustus 2025, bepaald dat er ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niets meer te beslissen was, en het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aangehouden tot de zitting van 13 maart 2025.
1.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 maart 2025 een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 18 maart 2025, met aanhouding van het overige deel van het verzoek tot de zitting van 13 maart 2025.
1.3.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 4 maart 2025 met zaaknummer C/09/681102 / JE RK 25-363 en de hierin genoemde stukken;
  • de beschikking van 4 maart 2025 met zaaknummer C/09/681174 / JE RK 25-374 en de hierin genoemde stukken.
1.4.
Op 13 maart 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
- de grootvader van vaderszijde.

2.De feiten

2.1
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3
[minderjarige] verblijft met de vader bij de grootouders van vaderszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling heeft middels het verzoek met zaaknummer C/09/681102 / JE RK 25-363 verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde toe te wijzen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertificeerde instelling heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken. De gecertificeerde instelling heeft tevens middels het verzoek met zaaknummer C/09/681174 / JE RK 25-374 verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde toe te wijzen voor de resterende duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertificeerde instelling handhaaft dit verzoek.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het gehandhaafde verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn al langere tijd zorgen over de instabiliteit en onrust in [minderjarige] ’s opvoedsituatie. De moeder woonde tot voor kort in een babyhuis, waar zij dag en nacht werd begeleid in het voorzien in de basisbehoeftes van [minderjarige] en in het aansluiten op wat [minderjarige] nodig heeft. Het lukte de moeder, ondanks de eerdere betrokkenheid van en het verblijf bij [instelling 1] en haar verblijf in [instelling 2] in Leiden, echter niet om de signalen van [minderjarige] op te vangen. Dit zorgde ervoor dat [minderjarige] te weinig voeding en slaap kreeg. Toen [minderjarige] met haar moeder in [instelling 2] woonde, zag zij haar vader elke donderdag van 10:00 tot 16:00 in het huis van de grootouders van vaderszijde, waarbij de grootouders van vaderszijde ook aanwezig waren. Omdat de gecertificeerde instelling van mening was dat de moeder meer zou kunnen groeien in haar opvoedrol wanneer ze niet meer continue alle zorgtaken op zich hoefde te nemen en zij meer tijd en ruimte zou hebben voor haar eigen behoeftes, was het voornemen van de gecertificeerde instelling om [minderjarige] gedeeltelijk bij de grootouders van vaderszijde, waar de vader dan ook aanwezig zou zijn, te laten wonen. Hoewel de moeder het er wel mee eens was dat [minderjarige] dagdelen naar de vader en grootouders zou gaan, was zij het er niet mee eens dat [minderjarige] hier zou overnachten. De gecertificeerde instelling heeft hierna, omdat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , een verzoek gedaan tot het verlenen van een machtiging tot deeltijd uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde. De moeder is hierna, op 3 maart 2025, echter vertrokken met [minderjarige] naar, vermoedelijk, Parijs en zij verbrak het contact met alle instanties, familie en vrienden. De zorgen over [minderjarige] waren groot. Gelet op het vertrek van de moeder met [minderjarige] , heeft de gecertificeerde instelling ter zitting van 4 maart 2025 naar voren gebracht dat een voltijdplaatsing van [minderjarige] bij de vader en de grootouders van vaderszijde noodzakelijk is. De advocaat van de moeder heeft hier echter verweer tegen gevoerd, waarna de gecertificeerde instelling nog diezelfde dag een verzoek tot verlening van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft gedaan, welk verzoek door de kinderrechter is toegewezen. De moeder en [minderjarige] zijn op 4 maart 2025, nadat het verzoek tot verlening van een spoedmachtiging werd toegewezen, teruggekeerd in Nederland. De moeder is haar plek verloren in [instelling 2] in Leiden, en heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats. Er wordt nu gekeken naar mogelijkheden tot verblijf in een moeder- en kindhuis of in een vorm van begeleid wonen. Door het vertrek van de moeder met [minderjarige] , de zorgen over de huidige verblijfplaats van de moeder en over het niet kunnen aansluiten van de moeder op de behoeftes van [minderjarige] , is de gecertificeerde instelling van mening dat het nu in het belang van [minderjarige] is dat zij bij de grootouders van vaderszijde kan blijven, zodat zij tot rust kan komen en kan stabiliseren. De hulpverlening van Ambulante Spoed Hulp is ingezet bij de grootouders van vaderszijde ter ondersteuning in de opvoeding en er zal een intensief maatwerktraject worden opgestart. Ambulante Spoed Hulp begeleidt ook twee keer in de week een uur de omgang tussen [minderjarige] en de moeder en er zal worden onderzocht of uitbreiding mogelijk is. Daarnaast hebben de ouders iedere dag telefonisch contact met elkaar. Het is op dit moment niet mogelijk om [minderjarige] en de moeder te laten wonen bij de grootouders van moederszijde of om hier de omgang te laten plaatsvinden, omdat hier in het verleden heftige escalaties hebben plaatsgevonden. De gecertificeerde instelling is verder van mening dat het een goed idee zou zijn als de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zouden krijgen. Er zijn echter wel zorgen of dit toereikend zal blijken te zijn om de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. De gecertificeerde instelling vreest dat de moeder zich opnieuw met [minderjarige] zal onttrekken aan hun zicht en acht daarom een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk.

4.De standpunten

4.1.
Er is door en namens de moeder verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder dacht dat het eerste verzoek van de gecertificeerde instelling zag op een voltijd uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij schrok, was in paniek en is daarom met [minderjarige] uit [instelling 2] in Leiden vertrokken. De moeder heeft in Parijs goed voor [minderjarige] gezorgd en er voor gezorgd dat zij niet in een onveilige situatie terechtkwamen. De moeder is zelf teruggekomen naar Nederland. De moeder staat achter een deeltijd plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde. De moeder wilde echter wel graag eerst een opbouw van het verblijf van [minderjarige] bij hen. De moeder kan weliswaar niet meer terug naar [instelling 2] , maar zij kan samen met [minderjarige] bij de grootmoeder van moederszijde wonen tot de moeder een nieuwe verblijfplaats heeft gevonden. De moeder kan waarschijnlijk op korte termijn gaan verblijven op een begeleid wonenplek. Ook kijkt de moeder naar een plek bij een moeder- en kindhuis dichtbij het netwerk van de moeder. De moeder is hard aan zichzelf aan het werk en wil graag de kans krijgen om zelf voor [minderjarige] te zorgen. De moeder staat achter de toekenning van gezamenlijk gezag, wanneer de gecertificeerde instelling het hiermee eens is en de rechtbank dit beslist. Er is dan ook geen machtiging meer nodig voor de deeltijd plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde. De moeder verzoekt daarom primair om afwijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling. Subsidiair verzoekt de moeder om een toewijzing voor de duur van twee weken, zodat het gezamenlijk gezag geregeld kan worden en er afspraken kunnen worden gemaakt tussen de ouders. De moeder is van mening dat de trauma’s van [minderjarige] zijn versterkt door [minderjarige] vrijwel volledig bij haar weg te halen en zou ook graag willen dat er een andere jeugdbeschermer betrokken raakt bij het gezin.
4.2.
Er is door en namens de vader ingestemd met het verzoek. [minderjarige] is sinds 4 maart 2025 bij hem en zijn ouders. [minderjarige] was niet goed verzorgd en was ondervoed toen ze bij hen kwam, maar het gaat nu heel goed met haar. De moeder heeft nu geen vaste plek om te verblijven. Het is niet goed als [minderjarige] bij de grootmoeder van moederszijde gaat wonen, omdat daar vaak ruzies en conflicten zijn. Ook is het niet goed voor [minderjarige] om vaak van verblijfplaats te wisselen. Er moet worden gezocht naar bestendigheid voor [minderjarige] . De vader werkt mee aan het contact tussen [minderjarige] en de moeder en houdt de moeder op de hoogte van hoe het met [minderjarige] gaat. De vader heeft op 26 juni 2024 een verzoek ingediend tot vaststelling van het gezamenlijk gezag van beide ouders. Het is niet duidelijk of de moeder wel of niet met dit verzoek instemt. De machtiging tot uithuisplaatsing is nodig omdat op het verzoek tot gezamenlijk gezag nog moet worden beslist en er in de komende periode nog veel moet worden geregeld en moet worden ingezet met betrekking tot de hulpverlening voor de ouders en de verblijfplaats van de moeder.
4.3.
De grootvader van vaderszijde heeft ter zitting naar voren gebracht dat het goed zou zijn als de ouders samen voor [minderjarige] gaan zorgen. Het is geen probleem als de moeder bij de grootouders van vaderszijde thuis komt om [minderjarige] te zien.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat, gelet op de voor [minderjarige] belastende gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, het op dit moment noodzakelijk is dat zij kan verblijven op een plek waar zij de stabiliteit en rust krijgt die zij nodig heeft. De moeder heeft op dit moment geen vaste woon- of verblijfplaats en het is ook nog onduidelijk wanneer zij dit wel zal krijgen. Hiernaast waren er ook vóór het vertrek van de moeder met [minderjarige] al zorgen over de draagkracht van de moeder. Het lukte haar, ondanks intensieve begeleiding, niet altijd om zich aan het voor [minderjarige] noodzakelijke slaap- en voedingsschema te houden en zij kon niet altijd aansluiten op [minderjarige] ’s behoeftes. De kinderrechter overweegt verder dat het goed gaat met [minderjarige] bij de grootouders van vaderszijde en dat er in de komende periode intensieve hulpverlening ingezet zal worden met als doel de grootouders van vaderszijde en de vader te ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat zij hier voorlopig kan blijven. De kinderrechter acht het wel noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling aandacht houdt voor het contact tussen [minderjarige] en de moeder en dat er zo snel mogelijk wordt toegewerkt naar uitbreiding van de omgang tussen hen. De kinderrechter geeft de ouders mee dat zij zich beiden in de komende tijd moeten inspannen om, in het belang van [minderjarige] , hun eigen mening over elkaar en elkaars gedrag en standpunten opzij te zetten, zodat zij samen invulling kunnen geven aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gelet op het bovenstaande verleent de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders vaderszijde, voor de resterende duur van drie maanden.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.4.
Aangezien de gecertificeerde instelling het verzoek met zaaknummer
C/09/681102 / JE RK 25-363ter zitting heeft ingetrokken, stelt de kinderrechter vast dat zij ten aanzien van dat verzoek niets meer hoeft te beslissen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootouders van vaderszijde, met ingang van 18 maart 2025 tot 4 juni 2025;
6.2.
stelt vast dat er ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C
/09/681102 / JE RK 25-363niets meer te beslissen valt;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.1 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 door mr. J.E. Bierling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op ***.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.