6.3.Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft drie (gekwalificeerde) diefstallen gepleegd. Het gaat daarbij om insluiping in een kinderdagverblijf, pinnen met andermans pinpas en inbreken in een bestelbus. Met deze feiten heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het vermoedelijk geringe gewin voor de verdachte staat in geen verhouding tot de vervelende gevolgen die zijn handelen heeft voor de slachtoffers. Bovendien werkt het handelen van verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving in de hand.
Strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. De verdachte is in het verleden vaak veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder verschillende keren in de afgelopen vijf jaar. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het reclasseringsadvies over de verdachte van 5 maart 2025. De reclassering heeft op verschillende gebieden zorgen over de verdachte. De verdachte kampt al lange tijd met een verslaving aan heroïne en cocaïne. Sinds 1994 gebruikt de verdachte methadon, wat stabiliserend werkt. Het gebruik van methadon wordt echter afgewisseld met periodes van terugval in gebruik van heroïne en cocaïne. De verdachte heeft geen woning, geen inkomen, geen stabiele dagbesteding en had tot recent geen zorgverzekering, waardoor hij geen methadon op recept kon krijgen. In het verleden is aan de verdachte twee keer een ISD-maatregel opgelegd, heeft hij meermaals onder reclasseringstoezicht gestaan en is de verdachte meermaals in een begeleid wonen-project geplaatst. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat de verdachte opnieuw vermogensdelicten pleegde. De reclassering schrijft dat de verdachte het moeilijk vindt om zich op langere termijn te houden aan regels of hulpverlening met een dwingend karakter. De reclassering schat de kans op recidive en de kans op het onttrekken aan voorwaarden daarom in als [naam 3] . De reclassering ziet geen mogelijkheden om de risico's met bijzondere voorwaarden te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom om de verdachte een gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij inmiddels goed contact heeft met verschillende hulpinstanties en dat hij een aantal zaken geregeld heeft, zoals een zorgverzekering, een woonpas en een DigiD. Ook werkt de verdachte aan herstel van familiebanden. De verdachte is naar eigen zeggen voor het eerst gemotiveerd om zelf wat te gaan maken van zijn leven.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor feit 1 neemt de rechtbank als uitgangspunt het oriëntatiepunt voor inbraak in een bedrijfspand met veelvuldige recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Voor feit 3 is geen zelfstandig oriëntatiepunt beschikbaar, maar wordt in de regel een gevangenisstraf opgelegd van één tot drie maanden. Feit 4 is een grensgeval dat het midden houdt tussen diefstal uit een auto (bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van twee maanden) en ladingdiefstal (bij recidive een gevangenisstraf van vijf maanden).
Gelet op de ernst van de feiten, de veelvuldige recidive van de verdachte, en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank vindt het positief dat de verdachte gemotiveerd is om aan de slag te gaan voor meer stabiliteit in zijn leven. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. In het verleden is gebleken dat de verdachte moeite heeft om zich aan bijzondere voorwaarden te houden. De rechtbank hoopt dat de verdachte de resterende tijd in detentie zal gebruiken om zaken te regelen voor wanneer hij vrijkomt.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank niet alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.