ECLI:NL:RBDHA:2025:4932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
09-375611-24 en 09-188851-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van meerdere (gekwalificeerde) diefstallen met gevangenisstraf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere (gekwalificeerde) diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee van de zes ten laste gelegde feiten, namelijk diefstal met insluiping en diefstal van twee elektrische fietsen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte voor deze feiten te veroordelen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan drie andere feiten: diefstal van goederen uit een kinderdagverblijf, diefstal met een valse sleutel en diefstal met braak uit een bestelbus. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte in de proeftijd opnieuw strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verleden met vermogensdelicten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moest ondergaan, zonder bijzondere voorwaarden, gezien zijn recidive en de risico's die hij met zich meebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-375611-24 en 09-188851-23 (tul)
Datum uitspraak: 25 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
op dit moment ingeschreven te en gedetineerd in de
penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] ( [adres 1] , [postcode] [plaats] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Verheesen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 maart 2025 – het volgende ten laste gelegd. De verdachte wordt – kort gezegd – verdacht van een zestal (gekwalificeerde) diefstallen van goederen in Den Haag, namelijk diefstal op 8 juni 2024 (feit 1), diefstal uit een woning op 10 augustus 2024 (feit 2), diefstal met valse sleutel door het contactloos betalen met een pinpas van een ander omstreeks 10 augustus 2024 (feit 3), diefstal met braak uit een bestelbus op 30 september 2024 (feit 4) en diefstal van twee elektrische fietsen op 3 oktober 2024 (feit 5).
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlagebij dit vonnis gevoegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank zal voor deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat deze feiten kunnen worden bewezen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Den Haag met nummers PL1500-2024327231 (doorgenummerd pagina 1 t/m 151). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2025;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 10 juni 2024 (p. 9-11);
Feit 3
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2025;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 11 augustus 2024 (p. 19-25).
Feit 4
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2025;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgemaakt op 8 oktober 2024 (p. 66-71).
3.2.
Vrijspraak feiten 2 en 5
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2 en 5 wettig en overtuigen kunnen worden bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank oordeelt dat de ten laste gelegde feiten 2 en 5 niet wettig en overtuigend zijn bewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
Feit 2
Feit 2 gaat om diefstal met insluiping uit de woning van aangever [naam 2] . Aangever heeft verklaard dat hij om 21:00 uur ging slapen, waarna een aantal goederen, waaronder zijn bankpas, zijn weggenomen uit zijn woning. Om 23:54 uur heeft de verdachte voor het eerst gepind met de bankpas van aangever. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de bankpas niet zelf heeft gestolen, maar gekregen heeft van een kennis, waarna de verdachte daarmee is gaan pinnen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van feit 2. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte zelf in de woning van aangever geweest is. Het tijdsverloop van ongeveer drie uur tussen de bedtijd van aangever en het pinnen door de verdachte, sluit het alternatieve scenario dat de verdachte geschetst heeft niet uit. Hoewel het handelen van de verdachte dus veel vragen oproept, kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de pinpas en de andere goederen zelf uit de woning van aangever gestolen heeft.
Feit 5
Feit 5 gaat om de diefstal van twee elektrische fietsen op 3 oktober 2024 in Den Haag, één bij een bloemenkiosk aan de Leyweg en één bij de Jumbo aan de Volendamlaan. Beide diefstallen zijn vastgelegd op camerabeelden. Verbalisanten hebben gesteld dat de verdachte de persoon op de camerabeelden is die de fietsen wegneemt, waarbij de gezichtsbeharing, haardracht en het postuur van de verdachte worden genoemd als opvallende kenmerken. De verdachte heeft stellig ontkend dat hij de persoon op de beelden is.
De rechtbank heeft de beelden bekeken en die getoond tijdens de terechtzitting. De beelden van de Leyweg zijn van lage kwaliteit. In de hoek van het beeld is te zien dat de persoon die de fiets wegneemt een pet draagt en een parka-jas aan heeft. Op de beelden van de Volendamlaan is een persoon te zien die (ook) een petje op heeft, maar deze persoon heeft andere bovenkleding, een andere broek en andere schoenen aan dan de persoon aan de Leyweg. Op de beelden van beide incidenten is het gezicht en de gezichtsbeharing van de persoon die de fietsen wegneemt niet goed te zien. Ook het postuur en de haardracht zijn niet zo onderscheidend dat de rechtbank op grond daarvan de verdachte kan identificeren. Op basis van de beelden kan de rechtbank dus niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de persoon op de beelden is die de fietsen wegneemt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van feit 5.
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank oordeelt dat de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 8 juni 2024 te 's-Gravenhage
een cd-speler, koffiezetapparaat, luizenzak met kleding, etenswaren en borden,
die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij omstreeks 10 augustus 2024 te 's-Gravenhage
geldbedragen van (in totaal) €96,94, die aan [naam 2] toebehoorden heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een bankpas van voornoemde
[naam 2]meermaals
contactloos te betalen, tot het gebruik waarvan hij, verdachte niet was gerechtigd;
4
hij op 30 september 2024 te 's-Gravenhage
een boormachine, zaagmachines, schroefmachines en slijpmachine
die aan [naam 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen boormachine, zaagmachines, schroefmachines
en slijpmachine onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte op zijn hoogst veroordeeld moet worden tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest en eventueel met een voorwaardelijk deel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft drie (gekwalificeerde) diefstallen gepleegd. Het gaat daarbij om insluiping in een kinderdagverblijf, pinnen met andermans pinpas en inbreken in een bestelbus. Met deze feiten heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Het vermoedelijk geringe gewin voor de verdachte staat in geen verhouding tot de vervelende gevolgen die zijn handelen heeft voor de slachtoffers. Bovendien werkt het handelen van verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving in de hand.
Strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte van 31 januari 2025. De verdachte is in het verleden vaak veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder verschillende keren in de afgelopen vijf jaar. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het reclasseringsadvies over de verdachte van 5 maart 2025. De reclassering heeft op verschillende gebieden zorgen over de verdachte. De verdachte kampt al lange tijd met een verslaving aan heroïne en cocaïne. Sinds 1994 gebruikt de verdachte methadon, wat stabiliserend werkt. Het gebruik van methadon wordt echter afgewisseld met periodes van terugval in gebruik van heroïne en cocaïne. De verdachte heeft geen woning, geen inkomen, geen stabiele dagbesteding en had tot recent geen zorgverzekering, waardoor hij geen methadon op recept kon krijgen. In het verleden is aan de verdachte twee keer een ISD-maatregel opgelegd, heeft hij meermaals onder reclasseringstoezicht gestaan en is de verdachte meermaals in een begeleid wonen-project geplaatst. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat de verdachte opnieuw vermogensdelicten pleegde. De reclassering schrijft dat de verdachte het moeilijk vindt om zich op langere termijn te houden aan regels of hulpverlening met een dwingend karakter. De reclassering schat de kans op recidive en de kans op het onttrekken aan voorwaarden daarom in als [naam 3] . De reclassering ziet geen mogelijkheden om de risico's met bijzondere voorwaarden te beperken. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom om de verdachte een gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De verdachte heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij inmiddels goed contact heeft met verschillende hulpinstanties en dat hij een aantal zaken geregeld heeft, zoals een zorgverzekering, een woonpas en een DigiD. Ook werkt de verdachte aan herstel van familiebanden. De verdachte is naar eigen zeggen voor het eerst gemotiveerd om zelf wat te gaan maken van zijn leven.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor feit 1 neemt de rechtbank als uitgangspunt het oriëntatiepunt voor inbraak in een bedrijfspand met veelvuldige recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Voor feit 3 is geen zelfstandig oriëntatiepunt beschikbaar, maar wordt in de regel een gevangenisstraf opgelegd van één tot drie maanden. Feit 4 is een grensgeval dat het midden houdt tussen diefstal uit een auto (bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van twee maanden) en ladingdiefstal (bij recidive een gevangenisstraf van vijf maanden).
Gelet op de ernst van de feiten, de veelvuldige recidive van de verdachte, en het reclasseringsadvies, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank vindt het positief dat de verdachte gemotiveerd is om aan de slag te gaan voor meer stabiliteit in zijn leven. De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. In het verleden is gebleken dat de verdachte moeite heeft om zich aan bijzondere voorwaarden te houden. De rechtbank hoopt dat de verdachte de resterende tijd in detentie zal gebruiken om zaken te regelen voor wanneer hij vrijkomt.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank niet alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen acht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Aangevers [naam 4] en [naam 3] hebben zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partijen.
De vordering van [naam 4]
vordert een materiële schadevergoeding van € 1.889,00, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, in verband met de diefstal van haar elektrische fiets.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de diefstal van de fiets van [naam 4] . De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Omdat [naam 4] niet-ontvankelijk is in haar vordering, moet zij de kosten betalen die de verdachte heeft gemaakt voor zijn verdediging tegen deze vordering. Die kosten begroot de rechtbank op nul (nihil).
De vordering van [naam 3]
vordert een schadevergoeding van € 5.946,69 met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hiervan is € 4.046,69 materiële schade en € 1.900,00 immateriële schade.
De rechtbank is het met de advocaat van de verdachte en de officier van justitie eens dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het is weliswaar duidelijk dat [naam 3] materiële schade geleden heeft, want de verdachte heeft gereedschap uit zijn bestelbus gestolen. De rechtbank heeft echter geen onderbouwing van de gestelde waarde van dit gereedschap, zoals aankoopbonnen. Er zijn bij de vordering ook geen gegevens gevoegd waarmee de rechtbank de materiële schade zou kunnen schatten.
Ook de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. De wet geeft onder meer recht op smartengeld als er sprake is van geestelijk letsel, of als er sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. [naam 3] schrijft dat hij last heeft gehad van slaapproblemen en dat hij een week niet heeft kunnen werken door stress. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van [naam 3] , biedt de beschrijving van de immateriële schade onvoldoende onderbouwing voor een recht op smartengeld. De rechtbank heeft geen medische stukken die staven dat [naam 3] geestelijk letsel heeft opgelopen. Evenmin zijn er gegevens voorhanden die wijzen op een aantasting in de persoon op andere wijze.
De rechtbank zal de vordering van [naam 3] dan ook niet-ontvankelijk verklaren. [naam 3] de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [naam 3] kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat [naam 3] niet-ontvankelijk is in zijn vordering, moet hij de kosten betalen die de verdachte heeft gemaakt voor zijn verdediging tegen deze vordering, Die kosten begroot de rechtbank op nul (nihil).

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De verdachte is op 1 november 2023 door de politierechter in de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand (parketnummer 09-188851-23). De proeftijd liep van 16 november 2023 tot 3 december 2025.
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 januari 2025 gevorderd dat deze voorwaardelijke straf nu ten uitvoer wordt gelegd omdat de verdachte in de proeftijd opnieuw strafbare feiten gepleegd heeft.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft in de proeftijd opnieuw strafbare feiten gepleegd en zich dus niet gehouden aan de algemene voorwaarden. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging daarom toewijzen. Dit betekent dat de verdachte de gevangenisstraf van een maand moet uitzitten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1, 3 en 4 heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij om de proceskosten van de verdachte te betalen, die de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij om de proceskosten van de verdachte te betalen, die de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst de vordering toe;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 09-188851-23 door de politierechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 1 november 2023 voorwaardelijk opgelegde straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Meester, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2025.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 juni 2024 te 's-Gravenhage
een cd-speler, koffiezetapparaat, luizenzak met kleding, etenswaren en/of borden,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te 's-Gravenhage, in een woning,
op de [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de
wil van de rechthebbende bevond,
een laptop, Samsung S9, Samsung A52, horloge, portemonnee, bankpas
en/of verzekeringspas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 10 augustus 2024 te 's-Gravenhage
geldbedragen van (in totaal) €96,94, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan [naam 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die
weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een
valse sleutel, door met een bankpas van voornoemde Ronald meermaals
contactloos te betalen, tot het gebruik waarvan hij, verdachte niet was gerechtigd;
4
hij op of omstreeks 30 september 2024 te 's-Gravenhage
een boormachine, zaagmachines, schroefmachines en/of slijpmachine, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen boormachine, zaagmachines, schroefmachines
en/of slijpmachine onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
5
hij op of omstreeks 3 oktober 2024 te 's-Gravenhage
twee, althans een of meerdere (elektrische) fietsen, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [naam 4] en/of [naam 5] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.