ECLI:NL:RBDHA:2025:4906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van 10 jaar in stand gehouden door rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Colombiaanse nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 17 januari 2025 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de asielaanvraag en het inreisverbod in stand blijven. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 16 oktober 2024 in acht genomen, waarin de afwijzing van een eerdere asielaanvraag door de minister werd vernietigd vanwege gebrekkige motivering. De minister heeft in deze procedure zijn standpunt herhaald dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat door de rechtbank wordt onderschreven. Eiser heeft aangevoerd dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Colombia, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het inreisverbod gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staat zwaarder wegen dan die van eiser, vooral gezien zijn criminele verleden en de gevolgen daarvan voor zijn gezinsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herhaalde asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister ziet verder geen aanleiding om eiser ambtshalve een vergunning regulier voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen. De minister heeft een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn aan eiser uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan hem opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De procedure voorafgaand aan de uitspraak van 16 oktober 2024
4. Bij besluit van 7 september 2024 heeft de minister de asielaanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen. In die procedure waren de volgende relevante elementen onderscheiden: 1) nationaliteit, identiteit, herkomst en 2) problemen met de twee politieagenten. De minister heeft de relevante elementen geloofwaardig geacht, maar deze problemen hebben volgens de minister niet geleid tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. [1] Het beroep van eiser tegen dit besluit is bij uitspraak van 16 oktober 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 7 september 2024 vernietigd, omdat het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd met betrekking tot het risico op een nieuwe inbreuk op de openbare orde. Een tweede motiveringsgebrek zag op de motivering in het kader van het inreisverbod. De motivering was volgens de rechtbank gebrekkig, omdat daarin geen aandacht was besteed aan mogelijk gezinsleven van eiser met zijn minderjarige zoon in Spanje. [2] De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het hoger beroep van eiser is op 30 oktober 2024 ongegrond verklaard en heeft niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het voornemen van 19 december 2024 en het bestreden besluit
5. De minister stelt zich in deze procedure op het standpunt dat eisers asielmotieven geloofwaardig zijn. De minister heeft zich verder wederom op het standpunt gesteld dat eiser niet wordt gevolgd in zijn relaas dat hij bij terugkeer een gegronde vrees voor vervolging heeft. Volgens de minister valt niet in te zien dat eiser bij terugkeer problemen gaat ondervinden met de politie. De minister neemt verder opnieuw het standpunt in dat eiser een gevaar is voor de openbare orde en gaat ook in op de mogelijke gevolgen voor het gezinsleven van eiser met zijn zoon. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de motiveringsgebreken ten aanzien van het risico op een nieuwe inbreuk op de openbare orde en in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft hersteld.
Oordeel rechtbank
Loopt eiser een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Colombia?
6. Eiser voert aan dat hij nog steeds gevaar loopt in Colombia en dat hij wederom gevaar zal lopen bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Hij vreest problemen met de politie.
6.1.
Deze beroepsgrond is ook naar voren gebracht en beoordeeld in de procedure tegen het besluit van 7 september 2024. De minister heeft ter zitting aangegeven dat de besluitvorming ten aanzien van dit punt in het bestreden besluit gezien moet worden als een verwijzing naar het vorige besluit. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond om tot een ander oordeel te komen dan zij heeft gedaan in de uitspraak van 16 oktober 2024.
Is er sprake van een daadwerkelijke actuele, ernstige bedreiging voor de openbare orde?
7. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag wederom ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. [3] Hij stelt dat de minister nog steeds onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving (hierna: actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde) die een inreisverbod voor de duur van tien jaar rechtvaardigt. De minister heeft de specifieke omstandigheden van het feit waarvoor eiser is veroordeeld niet voldoende bij zijn beoordeling betrokken.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig misdrijf, namelijk een Opiumdelict, en dat daarmee ook volgens het Unierechtelijk openbare-ordecriterium voldoende reden is om uit te gaan van een voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde. Volgens de minister blijkt uit het vonnis waarbij eiser is veroordeeld, dat hij zich niet heeft bekommerd om de gevolgen die zijn daden voor de samenleving zouden kunnen hebben en dat hij geen respect heeft voor eigendommen van een ander. De minister stelt voorts dat aan een eventuele wijziging in eisers gedrag geen doorslaggevend belang toekomt, omdat eiser nog steeds gedetineerd is. Eiser heeft verder vooral zijn (geringe) aandeel in het misdrijf belicht en niet zo zeer zijn gedrag sinds het plegen van het feit.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat eiser een actueel, werkelijke en voldoende ernstige dreiging vormt voor de openbare orde. Daarbij heeft de minister mogen betrekken dat eiser de Opiumwet heeft overtreden en een misdrijf heeft gepleegd dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap vormt. [4] Het feit dat eiser stelt te zijn veroordeeld voor het aanwezig hebben en/of vervoeren van harddrugs en niet voor handel in drugs doet daar niet aan af, omdat paragraaf C2/7.10.1 en volgende van de Vreemdelingencirculaire 2000 op dit punt geen onderscheid wordt gemaakt. De minister heeft verder bij zijn besluit mogen betrekken dat het feit nog maar kortgeleden is gepleegd, dat eiser sinds het feit gedetineerd is geweest en dat aan gedrag in detentie, waarover eiser overigens nauwelijks onderbouwende bijzonderheden naar voren heeft gebracht, beperkte betekenis toekomt. Ten slotte heeft de minister belang mogen hechten aan het feit dat eiser wisselend heeft verklaard omtrent zijn misdrijf en dat hij na zijn veroordeling nog heeft ontkend dat hij kennis had van de drugs welke hij onder zich had. Dit ondanks dat uit het vonnis blijkt dat de rechtbank is uitgegaan van eisers opzet. Uit dat laatste heeft de minister mogen concluderen dat eiser geen verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen, wat een aanwijzing is dat hij nog altijd een actuele bedreiging vormt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM?
8. Eiser voert aan dat het inreisverbod geldt voor het gehele Schengengebied voor de duur van tien jaar. Dit betekent dat eiser niet langer in Spanje zou kunnen verblijven dan wel hier naartoe reizen om zijn zoon die daar verblijft te zien en voor hem te zorgen. De minister heeft onvoldoende deugdelijk onderbouwd waarom het belang van de staat zwaarder weeg dan het belang van eiser om contact te onderhouden met zijn zoontje.
8.1.
De minister stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een biologische minderjarige zoon in Spanje heeft. Voor zover hij wel een zoon in Spanje zou hebben met wie een familieband zou bestaan, stelt de minister dat eiser alleen kortere tijd in Spanje is geweest en nooit toestemming voor langdurig verblijft heeft aangevraagd. Dit duidt er op dat eiser niet van plan was om langdurig in Spanje te verblijven. Eiser heeft zelf verklaard terug te willen naar Bogota, Colombia. Verder heeft eiser verklaard over het enkel bezoeken van zijn zoon, en niet over het permanent bij hem verblijven in Spanje. Verder stelt de minister dat eiser, door het ontplooien van criminele activiteiten, bewust het risico heeft genomen dat hij zijn zoon voor langere tijd niet kan zien, laat staan onderhouden of deel uitmaken van zijn leven.
9.2
In het bestreden besluit en het voornemen dat daaraan vooraf is gegaan, is de minister ingegaan op de ‘guiding principles’ en een aantal andere aspecten die op grond van de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in ieder geval in de belangenafweging betrokken dienen te worden. [5] In het licht van de guiding principles en hetgeen eiser aangaande zijn familie-of gezinsleven heeft aangevoerd, stelt de minister niet ten onrechte dat het belang van de staat zwaarder weegt dan eisers belang. De minister heeft bij zijn besluit mogen betrekken dat eiser volgens zijn eigen verklaring al drie jaar in Colombia woont, terwijl zijn zoon bij zijn moeder in Spanje verblijft, en dat in zoverre het contact niet anders hoeft te zijn dan het in het verleden is geweest. Dat het feit dat eiser niet samen met zijn zoon in Spanje kan verblijven een schadelijk effect op diens ontwikkeling zal hebben, heeft eiser niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de afwijzing van eisers asielverzoek als kennelijk ongegrond en het inreisverbod van tien jaar in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Schending van artikel 3 van het EVRM.
2.Uitspraak rechtbank Den Haag, 16 oktober 2024, ECLI:RBDHA:2024:16798, r.o. 8.4 (NL24.35846)
3.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Paragraaf C2/7.10.1 Vc. De minister mag aannemen dat iemand een gevaar voor de gemeenschap vormt, door bijvoorbeeld te beoordelen of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf.
5.Arrest van het EHRM inzake Boultif, van 2 augustus 2001, nr. 54273/00; Arrest van het EHRM inzake Üner, van 18 oktober 2006, nr. 46410/99