ECLI:NL:RBDHA:2025:4888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
NL23.20101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring beoordeeld. Eiser, geboren in 1980 en van Litouwse nationaliteit, heeft in Nederland meerdere strafbare feiten gepleegd en is op 1 juni 2012 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiser heeft eerder tevergeefs verzocht om opheffing van deze status. Op 18 november 2022 heeft hij opnieuw om opheffing gevraagd, maar deze aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen, terwijl de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet. Eiser betoogt dat de afwijzing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank is van mening dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een opheffing rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de weigering om de ongewenstverklaring op te heffen niet onevenredig is en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20101

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek van eiser om opheffing van zijn ongewenstverklaring.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beroep op 20 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder is wel ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Litouwse nationaliteit. Eiser heeft in Nederland meerdere strafbare feiten gepleegd waarvoor hij in de periode van 1 april 2010 tot 30 januari 2012 is veroordeeld. Op 1 juni 2012 is eiser tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder, op 26 november 2012 en op 1 augustus 2018, tevergeefs verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring. De afwijzingen van deze aanvragen staan in rechte vast. Op 18 november 2022 heeft eiser opnieuw om opheffing van zijn ongewenstverklaring gevraagd. De afwijzing daarvan ligt nu ter beoordeling voor.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiser niet aan de hand van bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring. Eiser heeft verder geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om de ongewenstverklaring, ondanks dat niet aan de opheffingsvoorwaarden is voldaan, op te heffen. De weigering de ongewenstverklaring op te heffen is ook niet onevenredig.

Beoordeling door de rechtbank

3. Niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van een ongewenstverklaring die zijn neergelegd in artikel 6.6, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4. Eiser betoogt dat de afwijzing van zijn aanvraag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens eiser legt verweerder de lat te hoog door in dit kader bijzondere omstandigheden te verlangen. Omdat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde, hij spijt heeft betuigd van zijn gedrag dat tot ongewenstverklaring heeft geleid, de ongewenstverklaring inmiddels lange tijd geleden is opgelegd en eiser Nederland weer in wil kunnen reizen, is er aanleiding voor opheffing van zijn ongewenstverklaring.
4.1.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij bij een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring dient te beoordelen of weigering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is het met verweerder eens dat er een juiste toets is verricht en dat het besluit om de ongewenstverklaring van eiser niet op te heffen, niet onevenredig is.
4.2.
In paragraaf A4/3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat zich bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het belang van de vreemdeling moet prevaleren voordat de duur van de ongewenstverklaring is verstreken. Het beleid van verweerder bevat dus een verplichting om een belangenafweging te maken tussen het Nederlandse belang en de persoonlijke belangen van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in dit geval ook gedaan.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de ongewenstverklaring kan worden opgeheven zonder dat aan de vereisten voor opheffing is voldaan. Verweerder heeft zich bij de belangenafweging niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het enkele tijdsverloop sinds de ongewenstverklaring op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de ongewenstverklaring moet worden opgeheven. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat het voortduren van de ongewenstverklaring in zijn geval disproportioneel is. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat eiser niet heeft geconcretiseerd welke persoonlijke belangen hij heeft bij een verblijf in Nederland. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser ook geen stukken heeft overgelegd aan de hand waarvan verweerder kan beoordelen of hij opnieuw strafrechtelijke delicten heeft gepleegd. Te denken valt hierbij aan justitiële documenten van het land of de landen waar eiser in de tussentijd heeft verbleven. Het had wel op de weg van eiser gelegen om die stukken te overleggen, nu hij zelf om opheffing van de ongewenstverklaring heeft verzocht en redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij aan zijn eigen documenten, zoals documenten die zien op zijn verblijf, kan komen. Op basis van de enkele stelling dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde en hij spijt heeft betuigd van zijn eerdere gedrag is verweerder niet in staat te beoordelen of het disproportioneel is om de ongewenstverklaring te laten voortduren.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ongewenstverklaring van eiser blijft voortduren. Hij krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.