ECLI:NL:RBDHA:2025:4888
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring beoordeeld. Eiser, geboren in 1980 en van Litouwse nationaliteit, heeft in Nederland meerdere strafbare feiten gepleegd en is op 1 juni 2012 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiser heeft eerder tevergeefs verzocht om opheffing van deze status. Op 18 november 2022 heeft hij opnieuw om opheffing gevraagd, maar deze aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen, terwijl de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet. Eiser betoogt dat de afwijzing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, maar de rechtbank is van mening dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een opheffing rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de weigering om de ongewenstverklaring op te heffen niet onevenredig is en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.