ECLI:NL:RBDHA:2025:4880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL24.10367 en AWB 25/5148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepsgronden tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in asielzaak

Op 25 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak tussen een Iraakse eiser en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het COa, waarin werd bepaald dat hij per 20 augustus 2024 in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen zou worden geplaatst, en tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2025 behandeld, waarbij de eiser en de betrokken partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser voerde aan dat hij ten onrechte met terugwerkende kracht in de HTL was geplaatst en dat het COa ten onrechte geen nieuw GZA-akkoord had gevraagd. De rechtbank oordeelde dat de datum van 20 augustus 2024 in het plaatsingsbesluit een kennelijke omissie was en dat de juiste datum 4 februari 2025 moest zijn. De rechtbank stelde vast dat het COa het incident van 16 januari 2024 als grond voor het plaatsingsbesluit had gebruikt, wat volgens de rechtbank rechtmatig was.

De rechtbank oordeelde verder dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigden dan in eerdere uitspraken. De beroepsgrond dat het COa ten onrechte geen nieuw GZA-akkoord had gevraagd, werd eveneens verworpen, omdat het COa zich aan het maatregelenbeleid had gehouden. De rechtbank verklaarde zowel het beroep tegen het plaatsingsbesluit als het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond, waardoor beide besluiten in stand blijven. Eiser heeft geen proceskostenveroordeling aangevraagd, en de rechtbank zag geen aanleiding om deze toe te kennen. Tegen de uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit, maar niet voor het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.10367 en AWB25/5148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J Schenkman),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Het COa heeft op 4 februari 2025 een plaatsingsbesluit genomen waarin is bepaald dat eiser per 20 augustus 2024 in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen wordt geplaatst (het plaatsingsbesluit). [1] De minister heeft bij besluit van 4 februari 2025 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel). [2]
1.1.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [3] Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 4 maart 2025 beroepsgronden ingediend. Het COa heeft een verweerschrift met aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser, de minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel.
2.1.
De rechtbank komt op grond van deze beoordeling tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Beroepsgronden van eiser
3. Eiser heeft op zitting desgevraagd bevestigd dat hij drie beroepsgronden heeft aangevoerd: Eiser voert aan dat hij ten onrechte met terugwerkende kracht, vanaf 20 augustus 2024, in de HTL is geplaatst en dat al om die reden het plaatsingsbesluit moet worden vernietigd, dat de hem tegengeworpen gedragingen het plaatsingsbesluit niet rechtvaardigen, en dat door het COa ten onrechte geen nieuw GZA-akkoord is gevraagd.
3.1.
De beroepsgrond dat in het plaatsingsbesluit eiser ten onrechte met terugwerkende kracht in de HTL is geplaatst, slaagt niet. Het is juist dat in het plaatsingsbesluit als datum van de plaatsing 20 augustus 2024 is genoemd, maar de rechtbank acht het evident dat dit een kennelijke omissie is en dat dit 4 februari 2025 moet zijn. Het COa wijst er ook uitdrukkelijk op dat de datum van 20 augustus 2024 een kennelijk verschrijving betreft en dat de datum van de hier aan de orde zijnde HTL-plaatsing 4 februari 2024 moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze kennelijke verschrijving door de vingers worden gezien en heeft dit geen gevolgen voor het plaatsingsbesluit. Van een rechtmatigheidsgebrek is derhalve geen sprake, als gevolg waarvan ook de vraag naar een mogelijke toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet aan de orde is.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het COa aan het plaatsingsbesluit van 4 februari 2025 hetzelfde incident van 16 januari 2024 ten grondslag heeft gelegd als in het plaatsingsbesluit van 23 mei 2024. Volgens het COa is dit mogelijk, omdat eiser zijn periode in de HTL nog niet heeft volbracht. Eiser heeft dit niet bestreden.
3.3.
De rechtbank stelt verder vast dat het plaatsingsbesluit van 23 mei 2024, waarin het incident van 16 januari 2024 al aan eiser is tegengeworpen, en de daarmee samenhangende vrijheidsbeperkende maatregel van eveneens 23 mei 2024, door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, zijn getoetst in de uitspraak van 27 juni 2024, met nummers AWB24/9439 en NL24.23253. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat het COa het incident en eisers gedragingen aan eiser heeft mogen tegenwerpen, deze heeft mogen kwalificeren als van zeer grote impact en het plaatsingsbesluit van 23 mei 2024 op basis daarvan heeft mogen nemen. De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel van 23 mei 2024 in die uitspraak ongegrond verklaard. Deze uitspraak staat in rechte vast.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser in deze beroepsprocedure dezelfde gronden met betrekking tot hetzelfde incident naar voren heeft gebracht als in de onder 3.3 genoemde procedure. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die nopen tot een ander oordeel dan het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 27 juni 2024. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
3.5.
Ook eisers derde beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt in dit verband eerst dat zij het standpunt van het COa dat deze beroepsgrond te laat, want pas op zitting, is ingebracht en de beoordeling daarvan in strijd is met de goede procesorde, niet deelt. Het COa heeft enkele stukken, waaronder een GZA-akkoord pas op 18 maart 2025 aan het dossier toegevoegd. Dat eiser deze grond drie dagen later op zitting naar voren brengt, acht de rechtbank gelet op het voorgaande begrijpelijk en te billijken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat het COa in zijn verdedigingsbelangen is geschaad dan wel dat sprake is van schending van de goede procesorde. De beroepsgrond van eiser slaagt echter niet. Het COa heeft zich conform het maatregelenbeleid op het standpunt gesteld dat er geen nieuw GZA-akkoord hoefde en kon worden gevraagd en dat met het ouder GZA-akkoord kon worden volstaan. Op pagina 14 van het Maatregelenbeleid is immers bepaald dat voor bewoners, die voordat hun HTL-maatregel was geëindigd de HTL hebben verlaten en vervolgens opnieuw verzoeken om opvang, de verklaring van GZA ten aanzien van de medische belemmeringen voor de eerste plaatsing in de HTL volstaat. Eiser heeft geen medische of andere bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat het COa daarvan had moeten afwijken. Louter het tijdsverloop en de omstandigheid dat eiser in 2025 voor enkele weken in de HTL heeft verbleven, is in dit verband onvoldoende.
4. De rechtbank zal het beroep tegen het plaatsingsbesluit gelet op het voorgaande ongegrond verklaren.
Beroepsgronden tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
5. Eiser heeft tegen de vrijheidsbeperkende maatregel geen andere gronden naar voren gebracht dan dat deze maatregel onrechtmatig is, omdat het plaatsingsbesluit onrechtmatig is. Nu het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond wordt verklaard, faalt gelet daarop eiser beroepsgrond in dit verband. De rechtbank zal ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de beide besluiten in stand blijven.
7. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder AWB25/5148. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder NL25.10367.