ECLI:NL:RBDHA:2025:4877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.5030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser betoogt dat de minister het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De minister heeft adequaat gereageerd op de bezwaren van eiser en heeft de relevante informatie in het voornemen opgenomen.

Eiser stelt dat Duitsland zich niet houdt aan de asielrechtelijke richtlijnen en dat hij geen toegang heeft tot rechtsbijstand. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb [1] maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [2] . Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Standaard voornemen
Wat is het betoog van eiser?
3. Eiser betoogt dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De minister heeft namelijk volstaan met een standaard voornemen en is daarbij niet ingegaan op de individuele bezwaren van eiser. Volgens eiser moet het besluit daarom worden vernietigd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Hoewel eiser op zich terecht naar voren brengt dat een standaardvoornemen onder omstandigheden een zorgvuldigheidsgebrek met zich kan brengen, [4] is van een zorgvuldigheidsgebrek in het geval van eiser geen sprake. Eiser had in het gehoor slechts aangegeven dat hij in Duitsland door onbekende personen zou zijn mishandeld, hij daarvan aangifte heeft gedaan, dat hem zou zijn aangezegd het land te verlaten, hem een inreisverbod is opgelegd en dat hij in de illegaliteit was verdwenen en niet op het asielzoekerscentrum verbleef, waardoor hij de correspondentie aangaande zijn asielprocedure, waaronder de aanzegging, niet had gezien. De minister heeft vervolgens middels het uitbrengen van een van het voornemen alle dragende standpunten opgenomen voor de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook adequaat gereageerd op de bezwaren van eiser. In het voornemen staat immers vermeld dat niet aannemelijk is dat eiser bij overdracht naar Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling of dat hij geen bescherming van de Duitse autoriteiten zou kunnen vragen. Pas in de zienswijze zijn de door eiser gestelde gebreken in de asielprocedure in Duitsland (zoals de toegang tot rechtsbijstand en het risico in bewaring te worden gesteld) naar voren gebracht. Daarop heeft de minister dus ook pas in het bestreden besluit kunnen reageren.
5. Aldus is van een zorgvuldigheidsgebrek door het uitbrengen van een standaardvoornemen in dit specifieke geval van eiser geen sprake.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Wat is het betoog van eiser?
6. Eiser stelt dat Duitsland zich niet houdt aan de asielrechtelijke richtlijnen, met name de in het AIDA-rapport [5] genoemde richtlijnen. In zijn zienswijze heeft eiser uiteengezet dat dit ziet op het gevaar om na overdracht in bewaring te worden gesteld en het ontbreken van rechtsbijstand. Eiser kan hierover niet klagen bij de Duitse autoriteiten, omdat hij hiervoor niet de financiële middelen heeft. Bovendien heeft eiser geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten, omdat die deze situatie in het leven hebben geroepen en in stand houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Het uitgangspunt is dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Uit het AIDA-rapport (laatst geüpdatet op 10 juli 2024) volgt dat asielzoekers zich tijdens een asielprocedure kunnen laten bijstaan door een gemachtigde, maar dat zij dit zelf dienen te betalen en dat – als beroep wordt ingesteld bij een rechtbank – om gratis rechtsbijstand kan worden verzocht, maar dit verzoek wel wordt onderworpen aan een ‘merits-test’. Dit is niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Lidstaten zijn ingevolge artikel 19 van de Procedurerichtlijn weliswaar verplicht de vreemdeling gedurende de gehele procedure van juridische informatie te voorzien, maar kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging (wat dus verder gaat dan enkel informatievoorziening) is ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn alleen verplicht in de beroepsprocedure. Op grond van artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn mogen lidstaten bovendien bepalen dat kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Aangezien in Duitsland het verzoek om kosteloze rechtsbijstand door een rechterlijke instantie wordt getoetst, mag ervan worden uitgegaan dat die instantie het verzoek conform de Procedurerichtlijn behandelt.
Voor zover eiser voor het overige stelt dat Duitsland zich niet aan de Procedurerichtlijn en andere richtlijnen inzake het Europees asielstelsel houdt, wijst de rechtbank erop dat eiser daarover kan klagen bij de autoriteiten in Duitsland. Niet is gebleken dat klagen voor eiser bij voorbaat geen zin heeft of niet mogelijk is. Het enkele gegeven dat eiser niet over financiële middelen zou beschikken en daardoor geen advocaat zou kunnen betalen is onvoldoende, nu niet is gebleken dat eiser in dat geval niet met ondersteuning van bijvoorbeeld in Duitsland actieve NGO’s, die asielzoekers blijkens de AIDA rapportages ondersteunen en uitleg geven over procedures en waarmee Duitsland aldus invulling geeft aan de verplichtingen onder artikel 19 Procedurerichtlijn, [6] een klacht bij de daartoe aangewezen Duitse autoriteiten zou kunnen indienen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Onevenredige hardheid
9. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Duitsland voor hem onevenredige hard is. Eiser verwijst vooral naar wat hij aanvoert met betrekking tot het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Die stellingen zijn onder 6 tot en met 8 al beoordeeld.
Vrees voor vervolging
10. Voor zover eiser betoogt dat hij vreest voor vervolging of ernstige schade in Tunesië, overweegt de rechtbank het volgende. In deze procedure wordt alleen beoordeeld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Er is dus geen ruimte voor een beoordeling van de vraag of eiser gegronde vrees voor vervolging of een onmenselijke behandeling heeft in Tunesië. Dat moet juist plaatsvinden in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat is Duitsland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank zal het beroep (kennelijk) ongegrond verklaren.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
A. Kanis, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie in dit verband bijvoorbeeld: Rb Den Haag, zittingsplaats Amsterdam 1 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:23304, r.o. 4.2.
5.AIDA-rapport van 8 april 2022.
6.Vgl. https://asylumineurope.org/reports/country/germany/asylum-procedure/procedures/regular-procedure/, onder ‘Legal assistance’.