ECLI:NL:RBDHA:2025:4877
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. Eiser betoogt dat de minister het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De minister heeft adequaat gereageerd op de bezwaren van eiser en heeft de relevante informatie in het voornemen opgenomen.
Eiser stelt dat Duitsland zich niet houdt aan de asielrechtelijke richtlijnen en dat hij geen toegang heeft tot rechtsbijstand. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.