Overwegingen
1. Eiser is geboren op [datum] 1978 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 20 januari 2023 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem Armenië voor eiser een veilig derde land is. Eiser heeft verklaard dat hij Armeens Syrisch is, waarmee vaststaat dat eiser etnisch Armeens is. Ook acht verweerder het aannemelijk dat eiser opnieuw tot Armenië wordt toegelaten. Eiser heeft eerder toegang gehad tot Armenië en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet opnieuw zal worden toegelaten. Of eiser al dan niet aanspraak kan maken op het Armeens Staatsburgerschap is volgens verweerder niet van verdere betekenis. Van eiser wordt verwacht dat hij opnieuw toegang zoekt tot Armenië.
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser verwijst daarbij naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof)over het beoordelingskader voor het aannemen van een veilig derde land. Hij voert aan dat zijn enkele Armeense etniciteit, zonder verdere banden met Armenië, onvoldoende is om te stellen dat het redelijk is om van hem te verwachten dat hij daarheen gaat. Hij benadrukt daarbij dat hij niet de Armeense nationaliteit heeft en hier ook niet voor in aanmerking zal komen vanwege zijn religie. Hij heeft Armenië eerder bezocht, maar het was daarbij niet zijn intentie om zich daar te vestigen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land kan worden beschouwd. Op grond van artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vbwordt een asielaanvraag slechts op die grond niet-ontvankelijk verklaard indien een vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanige band worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
5. Het is aan verweerder om het bestaan van een band in voormelde zin te onderzoeken. Uit paragraaf C2/6.3. van de Vcvolgt dat verweerder in ieder geval aanneemt dat de vreemdeling een band heeft met een derde land als hij eerder in dat land heeft verbleven.
6. De rechtbank volgt verweerder dat voor de vraag of in dit geval sprake is van een voldoende en significante band van eiser met Armenië de (Syrisch) Armeense etniciteit van eiser en het eerdere verblijf van eiser in Armenië van betekenis is. Verweerder stelt ook terecht dat het wel of niet hebben van de Armeense nationaliteit niet van doorslaggevende betekenis is als sprake is van eerder verblijf in Armenië. Verweerder dient de vraag naar de band met Armenië niettemin te beoordelen aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Uit het bestreden besluit blijkt in dat verband niet dat verweerder de aard, duur en omstandigheden van eisers verblijf in Armenië voldoende heeft onderzocht.
7. Uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor en de mondelinge behandeling van het beroep komt naar voren dat eiser in 2011 vanuit Syrië naar Libanon is gereisd en van daaruit naar Armenië is vertrokken ter verkrijging van een Schengenvisum. Hij heeft vervolgens twee maanden gewacht op de afgifte van het visum en is daarna doorgereisd naar de Europese Unie, alwaar hij in meerdere lidstaten asiel heeft gevraagd voordat hij naar Nederland kwam. In Armenië verbleef eiser eerst drie dagen in een hotel en daarna in een huis dat hij door tussenkomst van een bekende kon huren, samen met vijf – onbekende – anderen.
8. Temeer omdat eiser zich er uitdrukkelijk op heeft beroepen dat hij niet de intentie heeft gehad om zich in Armenië te vestigen, maar dat hij Armenië slechts heeft willen gebruiken als doorreisland, is het aan verweerder om te beoordelen welk belang volgens hem moet toekomen aan de hiervoor genoemde omstandigheden van eisers verblijf aldaar. Uit artikel 3.37e, vierde lid, van het Vvvolgt ook dat het verblijf in een veilig derde land mede beoordeeld wordt in het licht van het (al dan niet) ontbreken van de intentie om naar Nederland te reizen. Verder heeft het Hof in het arrest van 19 maart 2020(punt 49 en 50) overwogen dat de enkele doorreis van de persoon die om internationale bescherming verzoekt door het betrokken derde land niet toereikend is voor het aannemen van een voldoende en significante band met dat derde land.
9. De enkele omstandigheid dat eiser op grond van zijn afstamming Syrisch Armeens is en – zoals verweerder eerst ter zitting heeft opgemerkt - de Armeense taal spreekt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om op voorhand en in weerwil van het voorgaande te spreken van een voldoende en significante band met Armenië.
10. Dit betekent dan ook dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een zodanige band met Armenië onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alle relevante feiten en omstandigheden. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awbtot stand gekomen.
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Er is geen ruimte om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpbvoor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).