ECLI:NL:RBDHA:2025:4834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 25 maart 2025 in een procedure waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. Bruinsma, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2025, waarin de minister was opgedragen om voor 30 januari 2026 een besluit te nemen op de aanvraag van de eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid van haar referent. De rechtbank heeft in deze eerdere uitspraak een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt.

Eisers hebben op 28 februari 2025 opnieuw beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep prematuur is, omdat de door de rechtbank opgelegde beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en naar jurisprudentie van de Raad van State, waaruit blijkt dat een ingebrekestelling vereist is wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. Aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. De eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9985

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.45069) heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 28 januari 2025 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij de minister opgedragen voor 30 januari 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dat dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
2. Op 28 februari 2025 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis, van 20 maart 2024. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
3. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 28 januari 2025 van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank de minister opgedragen voor 30 januari 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Eisers hebben op 28 februari 2025 opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Op dat moment was de door deze rechtbank en zittingsplaats opgelegde beslistermijn nog niet verstreken. Dit betekent dat het beroep te vroeg (prematuur) is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).