ECLI:NL:RBDHA:2025:4828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
09/309674-23 & 09/257867-24 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling door verdachte met psychische stoornis

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 22 november 2023 in Zoetermeer het slachtoffer met een mes in het achterhoofd en gezicht gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij een politieagent en een medewerker van de penitentiaire inrichting mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in Costa Rica en op dat moment gedetineerd, lijdt aan een ernstige psychische stoornis, namelijk schizofrenie, wat invloed heeft gehad op zijn gedrag. De rechtbank heeft de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met de maatregel van tbs met dwangverpleging. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die de rechtbank als rechtmatig heeft erkend. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces waarin de verdediging en het openbaar ministerie hun standpunten hebben gepresenteerd, en de rechtbank heeft de nodige bewijsmiddelen en rapportages in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/309674-23 en 09/257867-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 21 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Costa Rica),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 maart 2024, 24 mei 2024, 31 juli 2024, 25 oktober 2024, 21 januari 2025 (alle pro-forma) en 7 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
In de dagvaarding met parketnummer 09/309674-23 (hierna: dagvaarding I):
1
hij op of omstreeks 22 november 2023 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) heeft gestoken en/of geslagen in/tegen en/of in de richting van het (achter)hoofd en/of het gezicht, althans het hoofd, althans het bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2023 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (meermalen) heeft gestoken en/of geslagen in/tegen en/of in de richting van het (achter)hoofd en/of het gezicht, althans het hoofd, althans het bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 november 2023 te Zoetermeer, een ambtenaar, [naam 2] , politieambtenaar bij de districtsrecherche District D Zoetermeer/ Leidschendam - Voorburg van de politie Eenheid Den Haag, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 2] tegen het gezicht te slaan/stompen;
In de dagvaarding met parketnummer 09/257867-24 (hierna: dagvaarding II):
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage [naam 3] (medewerker Penitentiaire Inrichting) heeft mishandeld door tegen het hoofd te slaan.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van dagvaarding II op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte op 19 juni 2024 buiten aanwezigheid van zijn raadsman door de politie is gehoord. Ten tijde van het verhoor verbleef de verdachte in een PPC, waaruit blijkt dat sprake was van een kwetsbare verdachte die de gevolgen van zijn besluit om zonder raadsman te worden gehoord niet kon overzien. Door aldus te handelen is sprake van een ernstig onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in het voorbereidend onderzoek, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor dit feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
In artikel 359a Sv is bepaald welke rechtsgevolgen de rechtbank kan verbinden aan onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Blijkens de wetsgeschiedenis vallen hieronder ook vormverzuimen die zijn begaan tijdens de fase van de opsporing van een strafbaar feit. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vindt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie als gevolg van een vormverzuim slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Daarvan kan alleen sprake zijn wanneer het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. In de overige gevallen zal bewijsuitsluiting of strafvermindering in de rede liggen.
De rechtbank is – met de verdediging – van oordeel dat sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv in het voorbereidend onderzoek. Voorafgaand of tijdens het verhoor had de verdachte in de gelegenheid moeten worden gesteld om contact op te nemen met zijn raadsman, nu sprake was van een kwetsbare verdachte, waarvan aangenomen moet worden dat hij de gevolgen van zijn beslissing om zonder raadsman te worden verhoord door de politie, onvoldoende kon overzien. Tegelijk is de rechtbank van oordeel dat niet zodanig doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan de belangen van de verdachte en zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zou moeten worden verklaard. In een dergelijk geval ligt uitsluiting van de verklaring van de verdachte van het bewijs eerder in de rede. Het verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring wordt dus verworpen.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde
feiten. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij dagvaarding I onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde bij dagvaarding I onder feit 1. Met betrekking tot dagvaarding I onder feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding II – na het primaire verweer over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie – subsidiair bepleit dat de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 19 juni 2024, dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft voor het bij dagvaarding I onder feit 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding II ten laste gelegde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als
genoemd in artikel 359 lid 3 Sv. De verdachte heeft deze feiten, zoals bewezenverklaard, namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van deze feiten, zoals bewezenverklaard, geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1 onder dagvaarding I
Gedraging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat op 22 november 2023 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zich op enig moment van de verdachte verwijderd en heeft de politie gebeld. Vervolgens is hij van achteren aangevallen door de verdachte. Het slachtoffer is aangetroffen met ernstig letsel op zijn achterhoofd en in zijn gezicht. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de enige persoon was die in de buurt van het slachtoffer is geweest. Hij is ook de enige persoon die het slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan dan dat de verdachte verantwoordelijk is voor het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen. Uit de letselverklaring blijkt dat sprake was van een relatief diepe snijwond aan de achterkant van het hoofd, waarbij het aannemelijk is dat dit is ontstaan door een scherp voorwerp, en een kleine snijverwonding bij de lip. De verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij na 23:00 uur altijd een mes, wat een scherp voorwerp betreft, meeneemt als hij naar buiten gaat, en heeft tijdens de confrontatie met het slachtoffer, zo blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, ook gemeld dat hij (de verdachte) twee messen bij zich had. Op basis van het al voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes in het achterhoofd en het gezicht.
Poging doodslag
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, al dan niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou kunnen komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft met een mes in het achterhoofd en het gezicht van het slachtoffer gestoken. De verdachte heeft daarmee een dynamische en ongecontroleerde situatie gecreëerd, waarbij een reële kans bestond dat hij het slachtoffer dodelijk zou raken. De verdachte heeft het slachtoffer met kracht gestoken, waaraan het slachtoffer aan de achterkant van zijn hoofd een diepe snijwond en in zijn wang een kleine snijwond heeft overgehouden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd kwetsbare en vitale organen en bloedvaten bevinden die door dergelijk handelen ernstig beschadigd hadden kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank was onder deze omstandigheden de kans aanmerkelijk dat de verdachte het slachtoffer dodelijk zou raken. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
in de zaak met parketnummer 09/309674-23 (dagvaarding I):
1
hij op 22 november 2023 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 1] met een mes heeft gestoken in het achterhoofd en het gezicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 22 november 2023 te Zoetermeer, een ambtenaar, [naam 2] , politieambtenaar bij de districtsrecherche District D Zoetermeer/ Leidschendam - Voorburg van de politie Eenheid Den Haag, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 2] tegen het gezicht te slaan;
in de zaak met parketnummer 09/257867-24 (dagvaarding II):
hij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage [naam 3] (medewerker Penitentiaire Inrichting) heeft mishandeld door
hemtegen het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid (volledig) uitsluiten.

7.De oplegging van een straf en een maatregel

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft verzocht – met het oog op een eventuele tbs-maatregel – de gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat afzien van het opleggen van een tbs-maateregel in dit geval ook een mogelijkheid is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en twee mishandelingen. De verdachte heeft het slachtoffer [naam 1] naar aanleiding van een verkeersruzie met een mes in zijn achterhoofd en gezicht gestoken. De verdachte heeft hiermee ernstige schade toegebracht aan het lichamelijk en psychisch welzijn van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft blijvende littekens in zijn gezicht en op zijn achterhoofd overgehouden aan het toegepaste geweld en ondervindt nog altijd de psychische gevolgen van deze gebeurtenis. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt onder andere dat het slachtoffer PTSS heeft opgelopen. Daarnaast vond de steekpartij plaats in de openbare ruimte en was er een getuige bij aanwezig. Dergelijk handelen van de verdachte zorgt dan ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van de verdachte.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent en een medewerker van de penitentiaire inrichting waar hij verbleef. Door zo te handelen heeft de verdachte pijn veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De politieagent en een medewerker van de PI moeten met respect behandeld worden. De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit het handelen van de verdachte en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting blijkt dat hij geweld niet schuwt als hij dat nodig vindt. De rechtbank acht dit zorgelijk. Tegelijk heeft de verdachte tijdens de terechtzitting openheid van zaken gegeven over wat er is gebeurd en heeft hij zich meewerkend opgesteld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
  • de Pro Justitia rapportage van psychiater dr. J. van der Meer van 12 februari 2024;
  • de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 december 2024;
  • het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 20 december 2024;
  • het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 26 februari 2024.
Uit het rapportage van het PBC blijkt dat er vanaf twintigjarige leeftijd veranderingen hebben plaatsgevonden in het leven van de verdachte. Sindsdien vertoonde de verdachte antisociale gedragsproblemen, kreeg hij waanideeën en vertoonde hij in toenemende mate afwijkend gedrag. De verdachte is destijds vanwege ernstige psychotische ontregeling gedwongen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Met antipsychotica medicatie zijn de psychoses afgenomen, maar nooit volledig uitgebleven. De verdachte heeft echter geen ziektebesef en -inzicht en ziet daarom geen noodzaak tot inname van antipsychotica medicatie. Op de terechtzitting heeft de verdachte dit ook bevestigd. Tijdens het verblijf in het PBC werden wederom psychotische herbelevingen bij de verdachte waargenomen; de verdachte praatte onder andere met onzichtbare gesprekspartners, sloeg om zich heen en stelde dat andere personen zijn “ideeën” proberen te stelen. Daarnaast bleek dat de verdachte agressieve gedachten had en niet bang is om fysiek agressief te handelen als hij meent daarmee zijn recht te behalen.
De deskundigen van het PBC hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van ernstige en chronische psychopathologie. Er is sprake van een reeds jaren bestaand floride en chronisch psychotisch toestandsbeeld, te classificeren als schizofrenie. Daarnaast zijn er stoornissen in gebruik van alcohol en cannabis (ernstig) en stoornissen in het gebruik van andere middelen (matig).
Verder concluderen de deskundigen dat de stoornissen van de verdachte aanwezig waren ten tijde van de bij dagvaarding I bewezen verklaarde feiten. De verdachte nam ten tijde van de feiten geen medicatie en de psychische stoornis werd op dat moment niet behandeld. Daardoor waren er ernstige disfuncties op tal van terreinen waaronder de realiteitstoetsing, het sociaal-emotioneel functioneren, de emotie- en agressieregulatie en de impulscontrole. De geconstateerde stoornissen hebben ertoe geleid dat de verdachte een beperkte keuzevrijheid heeft gehad in de (bij dagvaarding I) bewezen verklaarde feiten. Daarom wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De verdachte is vanuit zijn psychopathologie risicovol en onvoorspelbaar. Eerdere behandelpogingen zijn dan ook mislukt. De verdachte is – vanwege beperkt ziektebesef – niet bereid mee te werken aan noodzakelijke behandeling en houdt zich niet aan de (behandel)afspraken. Voor het voorkomen van recidive dient te worden ingezet op verbetering dan wel stabilisering van het psychotisch toestandsbeeld. Dat zal moeten gebeuren met anti-psychotische medicatie. De deskundigen concluderen verder dat het noodzakelijk is dat de verdachte wordt opgenomen in een kliniek met forensische expertise, waarbij een intensief en langdurig behandeltraject wordt gevolgd. Een tbs-maatregel met bevel tot verpleging biedt hiertoe de mogelijkheid. Een zorgmachtiging (vanwege de beperkte duur en het lage beveiligingsniveau) of een tbs met voorwaarden (vanwege gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht) bieden volgens de deskundigen geen soelaas.
Uit het reclasseringsadvies over de verdachte van 20 december 2024 blijkt dat de reclassering de kans op recidive, geweld en onttrekking aan eventuele voorwaarden hoog acht. De reclassering adviseert dan ook negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet, gelet op de ernstige en chronische psychopathologie van de verdachte, het gebrek aan ziektebesef en zijn gedachtes over en uitingen van agressie, geen mogelijkheden om met eventuele voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering ziet daarom ook geen reden om af te wijken van de bevindingen uit het rapportage van het PBC en adviseert eveneens een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies over de toerekenbaarheid aan de verdachte van de bij dagvaarding I bewezen verklaarde feiten gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen daarom tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling. Nu de problematiek van de verdachte chronisch van aard is en onbehandeld is gebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat ook het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit is gepleegd onder invloed van de hiervoor genoemde stoornissen. Alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte dienen te worden toegerekend.
Tbs-maatregel
Zowel de rapporteurs van het PBC als de reclassering adviseren de rechtbank om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Nu de conclusies en adviezen van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel als benoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Er is sprake van een misdrijf (poging tot doodslag) als bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Uit de rapportages is gebleken dat de verdachte ten tijde van het begaan van dit misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een zeer hoog recidiverisico, dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling het beste in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging kan plaatsvinden. Dit alles leidt tot de conclusie dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezen verklaarde feit. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten en het leed dat de slachtoffers is aangedaan, acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan de verdachte, naast de tbs-maatregel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, maar ook acht geslagen op het feit dat de rechtbank de verdachte de feiten in verminderde mate toerekent. Daarnaast is ten aanzien van feit 1 onder dagvaarding I meegewogen dat weliswaar sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, maar dat aan het slachtoffer gelukkig geen levensbedreigend letsel is toegebracht. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen
Vordering tot schadevergoeding van [naam 1]
heeft zich bij dagvaarding I onder feit 1 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.213,18, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 213,18 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Vordering tot schadevergoeding van [naam 2]
heeft zich bij dagvaarding I onder feit 2 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 383,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding van beide benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van [naam 1] dient te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht beide vorderingen tot schadevergoeding bij toewijzing te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering tot schadevergoeding [naam 1]
De vordering is, voor zover deze betrekking heeft op de posten reis- en parkeerkosten en de beschadigde telefoon, namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezen verklaarde feit. Die schade is ook met stukken van onder meer een psychotherapeut onderbouwd. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid toewijzen tot het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.213,18, bestaande uit € 213,18 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ op € 678,00 (gebaseerd op 2 punten in een zaak met een geldswaarde van € 5.000,00 tot € 10.000). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.213,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
Vordering tot schadevergoeding [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder feit 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid toewijzen tot het gevorderde bedrag. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 383,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 november 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 383,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
In de zaak met parketnummer 09/309674-23 (dagvaarding I):
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
In de zaak met parketnummer 09/257867-24 (dagvaarding II):
mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast
de terbeschikkingstellingvan verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
vordering tot schadevergoeding [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe voor het bedrag van € 5.213,18 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 678,00, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.213,18, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 61 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
vordering tot schadevergoeding [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe voor het bedrag van € 383,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 383,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2025.
Bijlage I
Gebruikte bewijsmiddelen
Met betrekking tot feit 1 onder dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2023365856, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 115).

1. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] opgemaakt op 22 november 2023, voor zover inhoudende (p. 37-38):

Op 22 november 2023 ging ik mijn huis uit in Zoetermeer. Ik reed ongeveer 10 meter in mijn auto en hier zag ik een persoon welke op een fiets reed en behoorlijk aan het slingeren was. Ik zag en hoorde dat de man tegen mijn auto aanreed. Ik ben vervolgens achter de man aangereden met mijn auto over de brug van Senecapad richting de Grondelkade. Ik zag dat de man stopte met fietsen en de fiets neer gooide. Ik hoorde hem zeggen dat we het gingen regelen. Ik draaide mezelf in zijn richting en ineens stonden we neus aan neus. Toen zei hij tegen mij: "je moet uitkijken ik heb twee messen bij me." Hierna kwam hij nog dichterbij mijn gezicht en hierop heb ik hem van mij af geduwd zodat hij niet zo dicht bij mijn gezicht stond. Ik ben weggelopen en zei tegen deze man dat ik de politie ging bellen. Ik liep een meter of 10 weg terwijl ik de politie aan de telefoon had. Plots voelde ik een stevige klap op mijn achterhoofd. Ik keek naar beneden en zag dat mijn trui, van kleur veranderde en ik voelde dat deze nat werd. Vervolgens ben ik omgedraaid en zag ik dat de man ongeveer 3 meter van mij vandaan stond.
Hierna is de politie ter plaatste gekomen en hebben de man aangehouden. Ik ben
meegegaan met de ambulance en ik heb 6 hechtingen in mijn achterhoofd. Ook heb
ik letsel aan mijn linkerwang.

2. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 22 november 2023 door [naam 4] , voor zover inhoudende (p. 41-42):

Datum: 22 november 2023
Betreft: [naam 1]
Lichamelijk onderzoek: Hoofd: occipitaal links laceratie van circa 6cm, redelijk diep, initieel droog maar begint daarna te bloeden wv direct kruissteek. Nadien droog. Haren zijn recht 'afgesneden' waar de wond zit, dus scherp voorwerp aannemelijk. Lateraal links van lip in baard kleine snijverwonding tot in subcutis circa 1cm.

3. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 22 november 2023, voor zover inhoudende (p. 11-12):

Ik, verbalisant [naam 5] , verklaar het volgende:
Op 22 november 2023 werden wij naar de [adres] te Zoetermeer gestuurd.
Ik liep samen met politieambtenaar [naam 6] over de brug naar de melder toe. Ik zag
dat hij een met bloed doorlopen trui had. Ik zag dat hij bloed in het gelaat had. Ik
vroeg aan de melder waar de andere man was. In de verte hoorde ik de zoon van de
[naam 1] , genaamd [naam 7] zeggen: "Hij is hier.". Ik liep op hen af en zag
dat één van hen bloed in het gelaat had.
Ik, verbalisant [naam 5] hield de verdachte [verdachte] aan.

4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 22 november 2023, voor zover inhoudende, (p. 46-47):

Ik had begrepen dat u vanochtend (
de rechtbank begrijpt: 22 november 2023)
getuige bent geweest van een incident in Zoetermeer. Wat kunt u mij vertellen wat
er is gebeurd?
Het betreft dus bij de brug bij het winkelcentrum De Leyens. Ik zag twee mannen. De man met de baard was aan het bellen. Ineens liep de man met het zwarte haar naar de man die aan het bellen was. Terwijl de man met de baard nog aan het bellen was, kreeg hij wat tikken van de man met het zwarte haar. Het werd een soort worsteling.

5. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 22 november 2023, voor zover inhoudende (p. 29):

V: Je bent vanochtend (
de rechtbank begrijpt 22 november 2023) aangehouden voor
een poging zware mishandeling dan wel poging doodslag.
V: Hoe is die man dan aan een steekwond gekomen?
A: Ik heb altijd een mes bij me als ik na 23u de straat op ga, voor mijn eigen
veiligheid.
V: Wat voor mes had je bij je?
A: Verschillende. Een kleine zwarte of een grote zwarte.
V: Weet u nog welke u bij u had?
A: Ik gok de zwarte, de grote.
Met betrekking tot feit 2 onder dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2023365856, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 115).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 22 november 2023 (p. 73-74);
2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op 22 november 2023 (p. 27-31).
Met betrekking tot dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024143900, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 30).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 8] namens medewerker PI Haaglanden [naam 3] , opgemaakt op 5 juli 2024 (p. 7-8).
2. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
7 maart 2024.