7.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en twee mishandelingen. De verdachte heeft het slachtoffer [naam 1] naar aanleiding van een verkeersruzie met een mes in zijn achterhoofd en gezicht gestoken. De verdachte heeft hiermee ernstige schade toegebracht aan het lichamelijk en psychisch welzijn van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft blijvende littekens in zijn gezicht en op zijn achterhoofd overgehouden aan het toegepaste geweld en ondervindt nog altijd de psychische gevolgen van deze gebeurtenis. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt onder andere dat het slachtoffer PTSS heeft opgelopen. Daarnaast vond de steekpartij plaats in de openbare ruimte en was er een getuige bij aanwezig. Dergelijk handelen van de verdachte zorgt dan ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat de steekpartij geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van de verdachte.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent en een medewerker van de penitentiaire inrichting waar hij verbleef. Door zo te handelen heeft de verdachte pijn veroorzaakt en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De politieagent en een medewerker van de PI moeten met respect behandeld worden. De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 augustus 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte al eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit het handelen van de verdachte en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting blijkt dat hij geweld niet schuwt als hij dat nodig vindt. De rechtbank acht dit zorgelijk. Tegelijk heeft de verdachte tijdens de terechtzitting openheid van zaken gegeven over wat er is gebeurd en heeft hij zich meewerkend opgesteld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
- de Pro Justitia rapportage van psychiater dr. J. van der Meer van 12 februari 2024;
- de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 december 2024;
- het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 20 december 2024;
- het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 26 februari 2024.
Uit het rapportage van het PBC blijkt dat er vanaf twintigjarige leeftijd veranderingen hebben plaatsgevonden in het leven van de verdachte. Sindsdien vertoonde de verdachte antisociale gedragsproblemen, kreeg hij waanideeën en vertoonde hij in toenemende mate afwijkend gedrag. De verdachte is destijds vanwege ernstige psychotische ontregeling gedwongen opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Met antipsychotica medicatie zijn de psychoses afgenomen, maar nooit volledig uitgebleven. De verdachte heeft echter geen ziektebesef en -inzicht en ziet daarom geen noodzaak tot inname van antipsychotica medicatie. Op de terechtzitting heeft de verdachte dit ook bevestigd. Tijdens het verblijf in het PBC werden wederom psychotische herbelevingen bij de verdachte waargenomen; de verdachte praatte onder andere met onzichtbare gesprekspartners, sloeg om zich heen en stelde dat andere personen zijn “ideeën” proberen te stelen. Daarnaast bleek dat de verdachte agressieve gedachten had en niet bang is om fysiek agressief te handelen als hij meent daarmee zijn recht te behalen.
De deskundigen van het PBC hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van ernstige en chronische psychopathologie. Er is sprake van een reeds jaren bestaand floride en chronisch psychotisch toestandsbeeld, te classificeren als schizofrenie. Daarnaast zijn er stoornissen in gebruik van alcohol en cannabis (ernstig) en stoornissen in het gebruik van andere middelen (matig).
Verder concluderen de deskundigen dat de stoornissen van de verdachte aanwezig waren ten tijde van de bij dagvaarding I bewezen verklaarde feiten. De verdachte nam ten tijde van de feiten geen medicatie en de psychische stoornis werd op dat moment niet behandeld. Daardoor waren er ernstige disfuncties op tal van terreinen waaronder de realiteitstoetsing, het sociaal-emotioneel functioneren, de emotie- en agressieregulatie en de impulscontrole. De geconstateerde stoornissen hebben ertoe geleid dat de verdachte een beperkte keuzevrijheid heeft gehad in de (bij dagvaarding I) bewezen verklaarde feiten. Daarom wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De verdachte is vanuit zijn psychopathologie risicovol en onvoorspelbaar. Eerdere behandelpogingen zijn dan ook mislukt. De verdachte is – vanwege beperkt ziektebesef – niet bereid mee te werken aan noodzakelijke behandeling en houdt zich niet aan de (behandel)afspraken. Voor het voorkomen van recidive dient te worden ingezet op verbetering dan wel stabilisering van het psychotisch toestandsbeeld. Dat zal moeten gebeuren met anti-psychotische medicatie. De deskundigen concluderen verder dat het noodzakelijk is dat de verdachte wordt opgenomen in een kliniek met forensische expertise, waarbij een intensief en langdurig behandeltraject wordt gevolgd. Een tbs-maatregel met bevel tot verpleging biedt hiertoe de mogelijkheid. Een zorgmachtiging (vanwege de beperkte duur en het lage beveiligingsniveau) of een tbs met voorwaarden (vanwege gebrek aan ziektebesef en ziekte-inzicht) bieden volgens de deskundigen geen soelaas.
Uit het reclasseringsadvies over de verdachte van 20 december 2024 blijkt dat de reclassering de kans op recidive, geweld en onttrekking aan eventuele voorwaarden hoog acht. De reclassering adviseert dan ook negatief over een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering ziet, gelet op de ernstige en chronische psychopathologie van de verdachte, het gebrek aan ziektebesef en zijn gedachtes over en uitingen van agressie, geen mogelijkheden om met eventuele voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering ziet daarom ook geen reden om af te wijken van de bevindingen uit het rapportage van het PBC en adviseert eveneens een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Toerekenbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies over de toerekenbaarheid aan de verdachte van de bij dagvaarding I bewezen verklaarde feiten gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen daarom tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling. Nu de problematiek van de verdachte chronisch van aard is en onbehandeld is gebleven, gaat de rechtbank ervan uit dat ook het bij dagvaarding II bewezen verklaarde feit is gepleegd onder invloed van de hiervoor genoemde stoornissen. Alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat alle ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte dienen te worden toegerekend.
Tbs-maatregel
Zowel de rapporteurs van het PBC als de reclassering adviseren de rechtbank om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Nu de conclusies en adviezen van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een tbs-maatregel als benoemd in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Er is sprake van een misdrijf (poging tot doodslag) als bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 2 Sr, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Uit de rapportages is gebleken dat de verdachte ten tijde van het begaan van dit misdrijf leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een zeer hoog recidiverisico, dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling het beste in het kader van een tbs-maatregel met dwangverpleging kan plaatsvinden. Dit alles leidt tot de conclusie dat aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezen verklaarde feit. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de feiten en het leed dat de slachtoffers is aangedaan, acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan de verdachte, naast de tbs-maatregel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, maar ook acht geslagen op het feit dat de rechtbank de verdachte de feiten in verminderde mate toerekent. Daarnaast is ten aanzien van feit 1 onder dagvaarding I meegewogen dat weliswaar sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, maar dat aan het slachtoffer gelukkig geen levensbedreigend letsel is toegebracht. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.