ECLI:NL:RBDHA:2025:4814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
09/351036-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging met valse sleutels

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging met valse sleutels. De verdachte, geboren in 2002 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van bankhelpdeskfraude, waarbij ouderen werden benaderd met de mededeling dat er problemen waren met hun bankrekening. De verdachte en zijn mededaders zouden zich als bankmedewerkers hebben voorgedaan en de slachtoffers hebben bewogen tot het afgeven van hun bankpassen en andere waardevolle spullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere incidenten van oplichting, waarbij hij samen met anderen handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twaalf oplichtingen en twaalf diefstallen, waarbij hij gebruik maakte van valse sleutels. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die door de verdachte en zijn mededaders waren benadeeld. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral omdat ouderen doelbewust als slachtoffers waren gekozen, en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/351036-24
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 27 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Zeeman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van een onderzoek dat is gestart naar aanleiding van een incident op 1 oktober 2024, waarbij de 79-jarige [naam 1]
(hierna: [naam 1] ) is gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerker van de ABN AMRO Bank. Deze persoon vertelde dat er fraude werd gepleegd met zijn bankrekening en dat hij een collega van hem langs zou sturen. Kort daarna kwam er een man bij de woning van [naam 1] . Deze man controleerde de router van [naam 1] en gaf aan dat die in orde was. De man zei dat hij de bankpas van [naam 1] zou meenemen en dat hij de dag erna een nieuwe bankpas zou ontvangen. [naam 1] heeft toen zijn bankpas afgegeven, waarna de man is vertrokken. Kort daarna werden met de bankpas meerdere zogenaamde Paysafe-kaarten afgerekend in combinatie met levensmiddelen, bij een Albert Heijn supermarkt in de buurt.
Na het uitkijken van de camerabeelden van de Albert Heijn supermarkt is de verdachte in beeld gekomen. Daarbij is het vermoeden ontstaan dat de verdachte op verschillende plaatsen in Nederland meerdere soortgelijke feiten heeft gepleegd. In alle gevallen werden bejaarde slachtoffers middels babbeltrucs/(bank)helpdeskfraude bewogen tot afgifte van bankpassen en/of creditcards met de bijbehorende pincodes, mobiele telefoons, geld, sieraden en/of andere kostbaarheden. Met de weggenomen bankpassen, creditcards en mobiele telefoons werden vervolgens in Albert Heijn supermarkten Paysafe-kaarten gekocht, in combinatie met levensmiddelen. In enkele gevallen werden ook geldbedragen van de rekening opgenomen of overgeboekt naar een andere rekening. Na uitgebreid onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de verdachte mogelijk betrokken is geweest bij zestien incidenten, waarvan er nu twaalf ter beoordeling aan de rechtbank voorliggen.
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan:
  • twaalf oplichtingen, waarbij hij middels babbeltrucs/(bank)helpdeskfraude bankpassen, creditcards, pincodes, telefoons, toegangscodes van die telefoons, een iPad, goud, zilver en sieraden van diverse slachtoffers afhandig zou hebben gemaakt (feit 1);
  • twaalf diefstallen met een valse sleutels door met middels oplichting verkregen bankpassen en/of pincodes en/of telefoons en/of toegangscodes tot die telefoon geld te pinnen (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden in bijlage II opgenomen.
De rechtbank zal voor het onder 2 ten laste gelegde volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De opgave van bewijsmiddelen is eveneens in bijlage II bij dit vonnis opgenomen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Wijze van handelen
Door twaalf personen is aangifte gedaan van fraude c.q. diefstal middels een babbeltruc. Uit de verschillende aangiften is een beeld naar voren gekomen van – in grote lijnen – telkens dezelfde werkwijze. De beoogde slachtoffers, steeds personen op leeftijd, zijn benaderd door een zogenoemde medewerker van de bank, waarbij aan hen is verteld dat er problemen zouden zijn met hun router of met hun bankrekening en dat daarvan misbruik kon worden gemaakt. De medewerker van de bank adviseerde vervolgens om bankpassen en waardevolle spullen af te geven aan een collega die langs de deur zou komen. In meerdere gevallen werd met hen een ‘speciale code’ afgesproken, die degene die aan de deur kwam zou moeten opgeven. Vervolgens verscheen een man bij de woning van de slachtoffers. Hij gaf in de gevallen waarin dit was afgesproken de controlecode op en nam bankpas(sen) en andere zaken in ontvangst. Kort hierna werden met de bankpassen en/of telefoons Paysafe kaarten gekocht in combinatie met levensmiddelen bij een Albert Heijn supermarkt in de buurt van de woning van het slachtoffer.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun bankpassen en/of telefoons, met bijbehorende gegevens, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het voorgaande geldt in gelijke zin voor het beschikbaar stellen van andere waardevolle zaken, in de gevallen waarin behalve bankpassen en/of telefoons ook andere zaken zijn meegenomen, zoals sieraden. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de verdachte betrokken is geweest bij de diverse oplichtingen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat een grijze personenauto van het merk Peugeot met kenteken
[kenteken] betrokken is geweest bij de oplichtingen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in deze auto reed op de dagen waarop de pintransacties plaatsvonden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de betreffende dagen één of meer anderen met de auto heeft opgehaald, daarna samen naar de woonplaats van de slachtoffers is gereden en aldaar de passagier heeft afgezet.Vervolgens heeft de verdachte gewacht tot de passagier terugkeerde naar de auto en heeft hij diegene weer laten instappen. Met die persoon reed de verdachte vervolgens naar een in de buurt gevestigde Albert Heijn supermarkt en de verdachte rekende aldaar volgens zijn eigen verklaring Paysafe kaarten af met de bankpassen die op naam van een ander waren gesteld.
Verder zijn er bij de verdachte twee telefoons in beslag genomen. Met deze telefoons en de daaraan gekoppelde telefoonnummers zijn op meerdere momenten zoekopdrachten uitgevoerd naar percentages van bedragen die overeenkomen met de bedragen die bij de oplichting kort daarvoor zijn buitgemaakt. Ook is met de telefoon van de verdachte op 18 en 19 november 2024 gezocht op de zoekterm “zilverstaaf 2 kilo”. Deze zoekterm komt overeen met de zaken die kort daarvoor waren buitgemaakt bij de oplichting op 18 november 2024 in zaak 6 ( [naam 2] ). Daarnaast zijn ten tijde van deze oplichting via Snapchat diverse berichten gestuurd met de persoon die op dat moment met het slachtoffer telefonisch in gesprek was (“ben aan de lijn met vis”) als met de persoon die in de woning van het slachtoffer was. In een groepschat met deze beide personen zijn vanaf de telefoon van de verdachte berichten verstuurd met de tekst “fix ze pas” en “dan kunnen we meer trekken” en “hoeveel buit denk je”.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat deze berichten vanaf zijn telefoon door iemand anders zijn verstuurd schuift de rechtbank als onaannemelijk terzijde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de berichten valt af te leiden dat deze zijn gewisseld tussen enerzijds een persoon die binnen is (geweest) bij het slachtoffer – en die op de hoogte is van de omvang van de buit – en anderzijds iemand die buiten is blijven wachten en verantwoordelijk is voor het ophalen van deze persoon (met de buit). Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte deze laatste persoon is geweest. Dat de verdachte, terwijl hij buiten aan het wachten was op degene die hij moest ophalen, zijn telefoon aan iemand anders had gegeven (die die berichten zou hebben verstuurd|) volgt ook niet uit de verklaring van de verdachte zelf dat hij tijdens het wachten op zijn telefoon bezig was.
Medeplegen
De vraag dient vervolgens beantwoord te worden of er sprake is van medeplegen, zoals ten laste gelegd. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering kan sprake zijn een nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan wel van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Op grond van de hiervoor beschreven modus operandi stelt de rechtbank vast dat de onderhavige bankhelpdeskfraude steeds door ten minste twee daders is gepleegd. Er was in elk geval sprake van een nepbankmedewerker die belde, iemand die zich voordeed als een collega van de bankmedewerker en bij de slachtoffers naar binnen ging, iemand die de bankpassen en andere waardevolle spullen ophaalde en iemand die het geld heeft gepind. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsverband. Het gegeven dat niet ten aanzien van alle zaken kan worden vastgesteld wie exact de mededaders waren en wie wanneer welke rol heeft vervuld, doet hieraan niet af.
De rechtbank concludeert dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen de verdachte en de onbekend gebleven mededaders. Dergelijke oplichtingszaken kunnen immers alleen slagen als sprake is van een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel geschakeld moet worden tussen de beller, ophaler en/of pinner, wil een dergelijke fraude succesvol kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, ondanks dat niet kan worden vastgesteld dat hij zelf in de woning aanwezig was, een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan de oplichting. De verdachte heeft bekend dat hij Paysafe kaarten en andere artikelen heeft aangeschaft met de uit oplichting verkregen pinpassen. Daarmee heeft hij een bijdrage geleverd aan het sluitstuk van de oplichting: voordeel halen uit de buitgemaakte passen. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de mededaders heeft opgehaald en dat hij deze naar de woning van de slachtoffers heeft gereden. Vervolgens heeft hij in zijn auto in de buurt op hen gewacht, tot zij met de buit in handen weer bij hem instapten. Verder volgt uit de onderzochte telefoon van de verdachte dat hij rechtstreeks contact gehad via Snapchat ten tijde van de oplichting, met zowel de beller als de ophaler. Zo blijkt uit deze chatberichten dat de verdachte op de hoogte was van wat zich ten tijde van de oplichting op 18 november 2024 (zaak [naam 2] ) in de woning van de slachtoffers afspeelde, nu daarin instructies en updates werden gegeven over de buit (bestaande uit bankpassen, sieraden en andere kostbaarheden). Ook blijkt uit zoekopdrachten van de verdachte, zoals ‘zilverstaaf 2 kilo’, dat hij op de hoogte was van de goederen die door de oplichting waren verkregen. Daarnaast blijkt uit zijn zoekopdrachten, waarin hij percentages (veelal 35 procent) opzocht van bedragen die corresponderen met bedragen die via de oplichtingen zijn verkregen, dat hij een substantieel deel van de opbrengst ontving. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de oplichting van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde medeplegen ten aanzien van [naam 2] wettig en overtuigend bewezen.
SchakelbewijsVolgens vaste jurisprudentie is het toegelaten om aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakelbewijs) te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte (‘modus operandi’). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gang van zaken rondom voornoemde oplichtingen op 1 oktober 2024 in zaak 1 ( [naam 1] ) en 18 november 2024 in zaak 6 ( [naam 2] ) op essentiële punten overeenkomt met de andere ten laste gelegde oplichtingen. Immers, in al die zaken werden de aangevers gebeld door een persoon die zich voordeed als een medewerker van de bank met de mededeling dat er – kort samengevat – iets mis was met de bankrekening van de aangevers, dan wel met het modem waardoor criminelen geld en sieraden van de aangevers afhandig konden maken en dat er daarom iemand langs zou komen bij de aangevers om te controleren of alles in orde was. Vervolgens is een man bij de aangevers langsgekomen die zich voordeed als een collega van de bankmedewerker, waarna sieraden, telefoons, bankpassen en/of creditcards met de bijbehorende codes en/of geld van de aangevers werden weggenomen. In een aantal gevallen werden dezelfde namen en een controlecode gebruikt. Met de weggenomen bankpassen en/of creditcards werden vervolgens bij een nabijgelegen Albert Heijn supermarkt bij verschillende zelfscankassa’s aankopen afgerekend, bestaande uit steeds één levensmiddel in combinatie met een Paysafe kaart van € 100,-. Dit gebeurde telkens, met uitzondering van de oplichting op 8 november 2024 in zaak 10 ( [naam 3] ), waarin dit wel is geprobeerd, maar niet is gelukt.
Alle voornoemde oplichtingen en diefstallen middels oplichting verkregen bankpassen, creditcards en/of telefoons komen op essentiële punten met elkaar overeen en versterken het bewijs ten aanzien van de andere oplichtingen en diefstallen. Het bewijs inzake [naam 1] en [naam 2] en het bewijs ten aanzien van overige zaken [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 3] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] vormen daarom voldoende basis voor een schakelbewijsconstructie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde oplichtingen ten aanzien van [naam 1] (zaak 1), [naam 4] (zaak 2), [naam 5] (zaak 3), [naam 6] (zaak 4), [naam 7] (zaak 5), [naam 2] (zaak 6), [naam 8] (zaak 7), [naam 9] (zaak 8), [naam 3] (zaak 10), [naam 11] (zaak 11), [naam 12] (zaak 12) en [naam 10] (zaak 13) heeft gepleegd.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 30 september 2024 tot en met 18 november 2024 te Purmerend, Naaldwijk (gemeente Westland), Vierpolders, Sliedrecht, Leiden, Waddinxveen, Voorburg, Tiel en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 1] ,
- [naam 4] ,
- [naam 5] ,
- [naam 6] ,
- [naam 7] ,
- [naam 2] en/of [naam 13] ,
- [naam 8] ,
- [naam 9] ,
- [naam 3] ,
- [naam 10] ,
- [naam 11] en
- [naam 12]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten
- één of meer bankpassen en/of
- één of meer pincodes en/of
- één of meer telefoons en/of
- één of meer toegangscodes van die telefoons en/of
- een Ipad en/of
- goudbaren en Krugerrands
en/of
- één kilo zilver en/of
- zilveren munten en/of
- sieraden
door
- zich telefonisch voor te doen als een medewerker van een bank en
- mede te delen dat
o er iets mis was met de bankrekening en/of
o er geld van de bankrekening was afgeschreven en/of geprobeerd was om geld af te schrijven en/of
o er een gegevenslek was bij de KPN en/of met die gegevens diefstallen gepleegd konden worden en/of
o er een virus in het modem zat en/of
- aan te geven dat er een medewerker van de bank langs zou komen en/of
- de router te controleren en/of
- aan te geven dat de bankpas(sen) moest(en) worden doorgeknipt en/of ingeleverd en dat er de volgende dag een nieuwe bankpas(sen) geleverd zou(den) worden en/of
- aan te geven dat het geld en/of de sieraden en/of de waardevolle spullen meegegeven moesten worden aan een bankmedewerker zodat ze veilig gesteld konden worden in een kluis van een bankinstelling en/of konden worden gescand voor de verzekering;
2
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 30 september 2024 tot en met 18 november 2024 te Purmerend, Naaldwijk (gemeente Westland), Brielle, Rotterdam, Leiderdorp, Leiden, Waddinxveen, Tiel en Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een hoeveelheid geld /die geheel of ten dele aan
- [naam 1] ,
- [naam 4] ,
- [naam 5] ,
- [naam 6] ,
- [naam 7] ,
- [naam 2] en/of [naam 13] ,
- [naam 8] ,
- [naam 9] ,
- [naam 3] ,
- [naam 10] ,
- [naam 11] en/of
- [naam 12]
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruikmaking van middels oplichting verkregen bankpassen en/of pincodes en/of telefoons en/of de toegangscodes tot die telefoon.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en meewerken aan schuldhulpverlening.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft verzocht in geval van strafoplegging het adolescentenstrafrecht toe te passen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in vereniging met anderen meermaals schuldig gemaakt aan bankhelpdeskfraude, dat wil zeggen: aan oplichting en aan diefstal door middel van een valse sleutel. In enkele weken tijd heeft de verdachte, samen met anderen, twaalf slachtoffers hun bankpassen en pincodes en in meerdere gevallen kostbare sieraden, cashgeld, mobiele telefoons en een tablet afhandig gemaakt. De verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers hiertoe telkens telefonisch benaderd en zich voorgedaan als medewerker van een bank. Zij hebben daarbij op schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij van de slachtoffers, steeds personen op hoge leeftijd, wisten te winnen. De slachtoffers werden vervolgens thuis opgezocht door een collega die de bank zou hebben gestuurd om de genoemde goederen op te halen. Kort daarna werd geld opgenomen of overgeboekt, of werden goederen gekocht met behulp van de buitgemaakte bankpassen en telefoons.
Bankhelpdeskfraude is een ernstige vorm van criminaliteit die, naast financiële schade, ook gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt. Het is extra kwalijk dat juist oudere mensen doelbewust tot slachtoffer zijn gemaakt, vanwege hun grote kwetsbaarheid en afhankelijkheid. De verdachte heeft slechts aan zijn eigen (financiële) gewin gedacht en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van de slachtoffers. Strafverzwarend is verder dat de schade voor de slachtoffers in sommige gevallen enorm is geweest. Er zijn kostbare sieraden weggenomen, die niet alleen een hoge marktwaarde hebben, maar – zoals blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers – ook van grote emotionele betekenis zijn geweest. Bovendien heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, maar zijn aandeel gebagatelliseerd. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 januari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 10 februari 2025. De reclassering heeft daarin geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat er geen indicaties zijn die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
- dagbesteding;
- meewerken aan schuldhulpverlenging.
De op te leggen straf
De verdachte was ten tijde van het plegen van het delict 22 jaar oud. Daarmee is de hoofdregel dat de verdachte wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet – het reclasseringsadvies in aanmerking genomen – geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Gelet op de ernst van het grote aantal bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hoewel de rechtbank niet het adolescentenstrafrecht toepast, wordt bij de strafoplegging rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte. Een langer voorwaardelijk strafdeel heeft verder tot doel om de verdachte er na zijn detentie van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de proeftijd zal de rechtbank verder de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vorderingen tot schadevergoeding
7.1.1.
Vordering tot schadevergoeding [naam 4] (zaak 2)
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.952,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 652,- aan materiële schade en € 7.300,- aan immateriële schade.
7.1.2.
Vordering tot schadevergoeding [naam 6] (zaak 4)
[naam 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 16.445,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.3.
Vordering tot schadevergoeding [naam 7] (zaak 5)
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 298,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.4.
Vordering tot schadevergoeding [naam 2] (zaak 6)
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 142.223,13, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.5.
Vordering tot schadevergoeding [naam 8] (zaak 7)
[naam 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.6.
Vordering tot schadevergoeding [naam 11] (zaak 1)
[naam 11] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.158,07, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.7.
Vordering tot schadevergoeding [naam 12] (zaak 12)
[naam 12] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.749,20, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.999,20 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
7.1.8.
Vordering tot schadevergoeding [naam 10] (zaak 13)
[naam 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.508,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover deze betrekking hebben op de weggenomen goederen. De gevorderde kosten voor het plaatsen van een deurbelcamera en/of sos-knop komen volgens de officier van justitie niet voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde vergoedingen voor immateriële schade dienen te worden toegewezen tot een bedrag van € 750,-. De toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de vorderingen bepleit, gelet op de bepleite vrijspraak voor het ten laste gelegde onder feit 1. Subsidiair is naar voren gebracht dat de vorderingen gedeeltelijk moeten worden afgewezen, omdat het causaal verband wordt betwist en omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde bedragen voor de weggenomen sieraden heeft de verdediging aangevoerd dat deze moeten worden afgewezen, omdat de beschikkingsmacht van de verdachte over deze goederen ontbreekt. Ten aanzien van de gevorderde schade die betrekking heeft op de gepinde bedragen heeft de verdediging zich gerefereerd. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging primair niet-ontvankelijkheid bepleit en zich subsidiair op het standpunt gesteld dat deze moet worden beperkt tot € 500,-.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] (zaak 2)
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen, voor zover deze ziet op de schadeposten ‘iPad’ en ‘iPad hoes’ (€ 368,95). Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd door de bijgevoegde factuur en onvoldoende gemotiveerd betwist namens de verdachte. De posten die betrekking hebben op de deurbelcamera en SOS-knop (€ 282,72) houden onvoldoende rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. In zoverre zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd vanwege de impact die het bewezenverklaarde heeft en nog dagelijks voelbaar is. De rechtbank begrijpt dat de vordering is gegrond op artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek, wegens aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Voor de beoordeling of er sprake is van een dergelijke aantasting, is het van belang dat degene die zich hierop beroept dit met concrete gegevens onderbouwt. Bij oplichting doet zich immers niet het geval voor dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van deze gevolgen echter onvoldoende onderbouwd. Er zijn ter onderbouwing van het standpunt geen objectieve gegevens verschaft (zoals een medische of deskundige rapportage) of andere informatie verstrekt. Daardoor kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Het immateriële gedeelte van de vordering is, gelet op het voorgaande, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade dan ook afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van de benadeelde partij [naam 4] toewijzen tot een bedrag van € 368,95 aan materiële schade.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 september 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht.
De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 368,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
7.4.2.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 6] (zaak 4)
De vordering is door of namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels een verklaring van de juwelier. Deze concrete onderbouwing is door de raadsman van de verdachte slechts in algemene zin weersproken. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 6] daarom toewijzen tot een bedrag van € 16.445,- aan materiële schade.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 16.445,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] .
7.4.3.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 7] (zaak 5)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen, voor zover deze ziet op de niet vergoede pintransacties en de kosten voor nieuwe bankpassen (€ 218,03). Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd door de bijgevoegde bankafschriften en niet betwist namens de verdachte. De schade die betrekking heeft op de deurbelcamera (€ 79,99) staat niet in rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 7] daarom toewijzen tot een bedrag van € 218,03 aan materiële schade en de benadeelde partij voor een bedrag van € 79,99 niet-ontvankelijk verklaren.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 218,03, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 7] .
7.4.4.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] (zaak 6)
Materiële schade
De vordering is door of namens de verdachte inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels diverse taxaties, aankoopbewijzen, waardeverklaringen, facturen en bankafschriften. Deze concrete onderbouwing door de benadeelde partij is door de raadsman slechts in algemene zin weersproken. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 2] daarom toewijzen tot een bedrag van € 142.223,13 aan materiële schade.
Immateriële schade
Voor het juridische kader ten aanzien van de rechtsgrond voor toekenning van immateriële schade wordt kortheidshalve verwezen naar wat hiervoor onder 7.4.1 is overwogen.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat de door de benadeelde beschreven pijn, verdriet en levensvreugde heel vervelend en voorstelbaar is, is deze onderbouwing onvoldoende om te kunnen spreken van aantasting in de persoon op andere wijze. Daarom zal de gevraagde immateriële schadevergoeding worden afgewezen.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 142.223,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
7.4.5.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 8] (zaak 7)
De benadeelde partij heeft € 300,- aan schade gevorderd ten aanzien van bedragen die van zijn ING-rekening zijn afgeschreven en die niet zijn vergoed. Deze schade is door de verdediging niet betwist en op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van dit bedrag. De benadeelde partij heeft daarnaast € 1.300,- gevorderd voor een weggenomen Samsung-telefoon. Het schadebedrag is door de benadeelde partij niet onderbouwd en door de verdediging betwist. Deze schade komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking en in zoverre zal de schadevordering dan ook worden afgewezen.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] .
7.4.6.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 11] (zaak 11)
Materiële schade
De vordering is door of namens de verdachte inhoudelijk niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels bankafschriften en een factuur. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 11] daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.158,07 aan materiële schade.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.158,07, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] .
7.4.7.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 12] (zaak 12)
Materiële schade
De vordering is door of namens de verdachte inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd middels een schaderapport. Deze concrete onderbouwing is door de raadsman van de verdachte slechts in algemene zin weersproken. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 12] daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.999,20 aan materiële schade.
Immateriële schade
Voor het juridische kader ten aanzien van de rechtsgrond voor toekenning van immateriële schade wordt kortheidshalve verwezen naar wat hiervoor onder 7.4.1. is overwogen.
De door de benadeelde gegeven onderbouwing is onvoldoende om te kunnen spreken van aantasting in de persoon op andere wijze. Daarom zal de gevraagde immateriële schadevergoeding worden afgewezen.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.999,20, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 12] .
7.4.8.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 10] (zaak 13)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen, voor zover deze ziet op de schadeposten ‘mobiele telefoon’, ‘hoesje telefoon’, ‘screenprotector telefoon’ en ‘pinbetalingen Albert Heijn’ (€ 1.306,33). Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd door de bijgevoegde facturen en bankafschriften en is onvoldoende gemotiveerd betwist namens de verdachte. De post die betrekking heeft op de deurbelcamera (€ 202,-) staat niet in rechtstreeks verband met de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij wordt daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Hoofdelijke veroordeling
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededader(s) een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Wettelijke rente en proceskostenveroordeling
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 november 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.306,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 10] .
Samenloop vervangende hechtenis
Op grond van artikel 36f, achtste lid, Sr, in verbinding met artikel 24c Sr, moet de rechtbank bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat de duur bepalen van de vervangende hechtenis die wordt toegepast bij gebreke van betaling en verhaal. In het geval van samenloop, bedoeld in artikel 57 Sr, mag, overeenkomstig artikel 60a Sr, in verbinding met artikel 24c, derde lid, Sr, de duur van de vervangende hechtenis gezamenlijk ten hoogste 365 dagen bedragen. Dit betekent dat de rechtbank hierna onder 10. de vervangende hechtenis zal toepassen naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de benadelingsbedragen, tot hoogtes waardoor het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

8.De inbeslaggenomen goederen

Op de beslaglijst, door de officier van justitie toegestuurd aan de rechtbank en de raadsman op 26 februari 2025, staan:
Ketting (goednummer: [nummer 1] );
Armband (goednummer: [nummer 2] );
USB (goednummer: [nummer 3] );
iPhone 12 grijs (goednummer: [nummer 4] );
iPhone 12/15 (goednummer: [nummer 5] );
Apple Macbook A1502 (goednummer: [nummer 6] );
Geld (2.730 euro) (goednummer: [nummer 7] ).
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de iPhone 12 grijs, de iPhone 12/15 en het geldbedrag van € 2.730,-, zullen worden verbeurdverklaard en dat de overige zaken worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte terug te geven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten een iPhone 12 grijs, een iPhone 12/15 en een geldbedrag van € 2.730, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan (de iPhones), dan wel geheel of grotendeels door middel van of uit (de baten van) de bewezen verklaarde strafbare feiten zijn verkregen (het geldbedrag). Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van de overige goederen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57, 60a, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
9 (NEGEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op
het adres Middendreef 293 te Lelystad en zich blijft melden op afspraken met de
reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- actief deelneemt, indien geïndiceerd, aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur, hetgeen controleerbaar moet zijn voor de reclassering. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en/of schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel:
[naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 368,95 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
verklaart de benadeelde partij voor een bedrag van € 282,72 (ten aanzien van de deurbelcamera en SOS-knop) niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst de vordering voor het overige (de immateriële schade) af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 368,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van één (1) dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 6] toe tot een bedrag van € 16.445,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 6] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.445,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van vijfendertig (35) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 7]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 7] toe tot een bedrag van € 218,03 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 7] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige (de deurbelcamera van € 79,99) niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 218,03, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 7] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van één (1) dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 142.223,13 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 142.223,13, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van driehonderdtien (310) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij H.A.A. [naam 8] toe tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan H.A.A. [naam 8] ;
wijst de vordering voor het overige (de Samsung-telefoon van € 1.300,-) af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van één (1) dag. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 11]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 11] toe tot een bedrag van € 1.158,07 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 11] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.158,07, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 12]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 12] toe tot een bedrag van € 4.999,20 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 12] ;
wijst de vordering voor het overige (de immateriële schade) af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.999,20, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 12] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van tien (10) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[naam 10]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 10] toe tot een bedrag van € 1.306,33 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 10] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige (de deurbelcamera van € 202,-) niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als (een van) de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.306,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 november 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 10] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
- iPhone 12 grijs (goednummer [nummer 4] );
- iPhone 12/15 (goednummer [nummer 5] );
- Geld (2.730 euro) (goednummer [nummer 7] ).
gelast de teruggave van de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen aan de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.J. Nomen, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2025.