ECLI:NL:RBDHA:2025:4806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koerdisch Aleviet met problemen door schoonfamilie en vervolging wegens twitterbericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Koerdisch Aleviet, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat de asielmotieven van eiser niet voldoende zwaarwegend waren om in aanmerking te komen voor asiel. Eiser had problemen ondervonden van zijn ex-schoonfamilie en vreesde vervolging door het openbaar ministerie in Turkije vanwege een beledigend twitterbericht. De rechtbank oordeelde dat hoewel de identiteit en de vervolging door het openbaar ministerie geloofwaardig waren, de problemen met de schoonfamilie niet als geloofwaardig konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije een reëel risico op vervolging of ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen grond was voor het toekennen van een asielvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Saraç),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1964. Hij heeft op 1 september 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Nadat eiser in 1990 was getrouwd, is hij jarenlang bedreigd door de familie van zijn vrouw vanwege het feit dat hij Koerd en Aleviet is. Eiser en zijn vrouw zijn in 1995 gescheiden, maar de bedreigingen bleven aanhouden vanwege eisers contact met zijn kinderen. Eiser heeft op enig moment in de bus in Istanbul een fysieke confrontatie gehad met zijn ex-zwager, waarbij hij een tand is kwijtgeraakt. Daarnaast loopt er in Turkije een strafzaak tegen eiser vanwege het plaatsen van een beledigend bericht tegen [persoon A] op twitter in 2018. Deze man behoort tot de sekte van [persoon B] en heeft eisers zoon in zijn greep. In 2022 heeft eiser Turkije verlaten vanwege de problemen met zijn ex-schoonfamilie én vanwege de strafzaak die tegen hem loopt. Bij terugkeer naar Turkije vreest eiser door zijn ex-schoonfamilie te worden vermoord of door de Turkse autoriteiten te worden opgepakt en berecht.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Problemen als Koerdisch Aleviet;
- Problemen met schoonfamilie;
- Vervolging door het openbaar ministerie vanwege het plaatsen van een twitterbericht.
2.2.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook vindt verweerder geloofwaardig dat eiser door het openbaar ministerie in Turkije wordt vervolgd vanwege het plaatsen van een twitterbericht. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit alsnog geloofwaardig geacht dat eiser als Koerdisch Aleviet problemen/discriminatie heeft ondervonden. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft gehad met zijn (ex-)schoonfamilie.
2.3.
De geloofwaardig geachte asielmotieven leveren volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of bij terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
De beroepsgronden
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser wordt in Turkije als Koerdisch Aleviet ernstig beperkt in zijn bestaansmogelijkheden. Daarnaast heeft verweerder zijn problemen met zijn ex-schoonfamilie ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verder heeft eiser bij terugkeer naar Turkije te vrezen vanwege zijn vervolging voor het plaatsen van een beledigend twitterbericht.
Beoordeling van de beroepsgronden
Problemen als Koerdisch Aleviet
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder – zo heeft hij ter zitting ook bevestigd – in het bestreden besluit alsnog geloofwaardig heeft geacht dat eiser in Turkije als Koerdisch Aleviet discriminatie heeft ondervonden, maar zich op het standpunt heeft gesteld deze (geloofwaardige) discriminatie niet zwaarwegend genoeg is voor asielverlening. Dit laatstgenoemde standpunt van verweerder toetst de rechtbank hierna.
4.2.
Verweerder merkt volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
4.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de discriminatie die eiser als Koerd en Aleviet in Turkije heeft ervaren, hoe naar ook, niet voormelde ‘drempel van vervolging’ haalt. Verweerder heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij, vanwege zijn etnische en religieuze achtergrond, in Turkije zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden werd beperkt dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Weliswaar heeft eiser, in min of meer algemene zin, verklaard dat je als Aleviet in Turkije nergens terecht kan, niet serieus genomen wordt en wordt meegenomen door de politie als ze zien dat je afkomstig bent uit [plaats] en, in meer persoonlijke zin, verklaard dat hij werd buitengesloten omdat hij Alevitisch was, werd uitgelachen omdat hij Koerd was en niet werd teruggebeld na sollicitaties vanwege zijn achtergrond, maar eiser heeft ook verklaard dat hij in Turkije huisvesting kon hebben (p. 5 AG en p. 14 NG), toegang had tot de basisvoorzieningen zoals onderwijs (voortgezet onderwijs en hotelcursus) en gezondheidszorg (p. 5 AG en p. 18 NG) en voor diverse (vijfsterren) hotels en restaurants heeft gewerkt (p. 6 AG en p. 4 NG). Hieruit volgt dat eiser in Turkije, ondanks de moeilijkheden en beperkingen die hij heeft ondervonden vanwege zijn etnische en religieuze achtergrond als Koerd en Aleviet, wel in voldoende mate, althans niet slechts op marginale wijze, op maatschappelijk en sociaal gebied heeft kunnen functioneren. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Turkije niet op eenzelfde manier kan functioneren als voor zijn vertrek uit Turkije.
4.4.
Eisers verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 leidt niet tot een ander oordeel. In dit ambtsbericht staat weliswaar dat er vermeend anti-Koerdisch geweld is vanuit de samenleving en dat er overheidsoptreden bestaat tegen uitingen van de Koerdische identiteit en cultuur (p. 50), maar daaruit volgt niet dat de discriminatie van Koerden systematisch en van dien aard is dat het voor Koerden in Turkije in het algemeen nagenoeg onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Verder wordt er in het ambtsbericht niets gezegd over discriminatie van Alevieten. Het ambtsbericht gaat vanzelfsprekend ook niet over de specifieke situatie van eiser, die hiervoor (onder 4.3.) is beoordeeld.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Turkije, vanwege het feit dat hij Koerd en Aleviet is, door discriminatie zo ernstig is en zal worden beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon en zal kunnen functioneren. Verweerder heeft de (ondervonden en te ondervinden) discriminatie dan ook terecht onvoldoende zwaarwegend geacht voor asielverlening. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Problemen met schoonfamilie
5.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij eiser niet langer tegenwerpt dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend (artikel 31, zesde lid, onder d, van de Vw) en dat hij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw). Verweerder werpt eiser wel nog tegen dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw). Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer de mishandeling/vechtpartij in de bus door/met zijn ex-zwager heeft plaatsgevonden. Tijdens het gehoor met de AVIM op 1 september 2022 heeft eiser verklaard dat de familie (van zij ex-vrouw) hem niet met rust liet en hem in december 2021 flink in elkaar heeft geslagen, waardoor hij een tand is verloren. Tijdens het nader gehoor op 23 augustus 2024 heeft eiser echter, desgevraagd, verklaard dat de mishandeling in de bus heeft plaatsgevonden in 2019/2020, toen de pandemie er was (p. 18 NG). Tijdens het nader gehoor heeft hij evenwel ook verklaard dat de mishandeling heeft plaatsgevonden nadat hij ervoor had gezorgd dat zijn kinderen bij hem kwamen wonen om aan de universiteit te kunnen studeren, hetgeen volgens hem in 2010/2011 was (p. 4 en 5 NG). Ook heeft hij tijdens het nader gehoor nog verklaard dat hij kort na het incident in de bus naar Cyprus is vertrokken, hetgeen volgens hem in 2013 is geweest (p. 19 NG). Aldus heeft eiser door de procedure heen vier verschillende momenten genoemd waarop het incident in de bus met zijn ex-zwager heeft plaatsgevonden. Eiser heeft deze wisselende verklaringen niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen op het gehoor.
5.3.
Verweerder verwacht niet ten onrechte van eiser dat hij consistent kan verklaren over wanneer de mishandeling/vechtpartij door/met zijn ex-zwager heeft plaatsgevonden. Het gaat immers over één geweldsincident waarbij eiser een tand is kwijtraakt en waarna hij (naar gesteld) is ondergedoken voor zijn ex-schoonfamilie, en het betreft de kern van dit asielmotief. Zoals uit het voorgaande volgt, is eiser er evident niet in geslaagd om hierover consistent te verklaren. Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet gaat om een verschil van enkele dagen, maar om een verschil van jaren. Overigens is eiser er ook ter zitting niet in geslaagd om duidelijkheid te verschaffen over wanneer het incident in de bus heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat medische (of andere) redenen hem belemmer(d)en om consistent te verklaren over het moment waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden. Eiser heeft immers geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van klachten die van invloed zijn op zijn geheugen en/of vermogen om (consistent) te verklaren, en dit blijkt ook niet uit het advies van Medifirst. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment waarop de mishandeling door zijn ex-zwager heeft plaatsgevonden. Die wisselende verklaringen doen, zoals verweerder niet ten onrechte heeft geïmpliceerd, afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit asielmotief.
5.4.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld dat de omstandigheid dat eiser van de mishandeling geen aangifte heeft gedaan bij de politie of het openbaar ministerie, niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van dit asielmotief. Verweerder stelt immers niet ten onrechte dat het doen van aangifte in de rede had gelegen, vooral nu eiser door de mishandeling zijn tand was verloren, en dat eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte. Sterker nog, eiser heeft wisselend verklaard over de reden waarom hij geen aangifte heeft gedaan. Enerzijds heeft hij namelijk verklaard dat hij als Aleviet helemaal nergens terecht kan (p. 5 NG), terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij niet bij de politie terecht kon omdat hij geen adres had (p. 18 NG). In beroep heeft eiser gesteld dat het achterwege blijven van een aangifte hoofdzakelijk te maken heeft met de omstandigheid dat hij als Koerd en Aleviet niet door de politie en/of het openbaar ministerie wordt geholpen. Eiser heeft deze stelling echter niet onderbouwd met landeninformatie, zodat die reeds daarom geen doel treft.
5.5.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van het Vw en, in het verlengde daarvan, dat de gestelde problemen van eiser met zijn ex-schoonfamilie niet geloofwaardig zijn. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Vervolging door het openbaar ministerie vanwege het plaatsen van een twitterbericht
6. Verweerder heeft geloofd dat eiser in Turkije wordt vervolgd vanwege het plaatsen van een beledigend twitterbericht in 2018. Dit betekent echter nog niet dat eiser moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het plaatsen van een beledigend twitterbericht is immers een commuun delict (smaad/laster) en de bescherming van het Vluchtelingenverdrag kan in beginsel niet met succes worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Dat kan anders zijn als de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van discriminatoire vervolging of een dreigende onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag (zie in dit verband ook paragraaf C2/3.2.11 van de Vc). Eiser heeft, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat dit bij hem het geval is. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen aangedragen dat hij op discriminatoire gronden wordt vervolgd. Verweerder heeft er verder – weliswaar onder het kopje ‘U loopt bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico op ernstige schade’ – terecht op gewezen dat er in de strafzaak van eiser nog geen vonnis is gewezen, zodat niet vaststaat dat eiser een straf, laat staan een gevangenisstraf, zal krijgen. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, op discriminatoire gronden, geen rechtshulp of rechtsbijstand zal krijgen en/of geen eerlijk gerechtelijk onderzoek. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat als het komt tot een strafoplegging, de straf in zijn geval, vanwege zijn etnische en religieuze achtergrond, (veel) hoger zal uitvallen dan in vergelijkbare zaken het geval is. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiser geen landeninformatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat Koerden en/of Alevieten een reëel risico lopen op een oneerlijk strafproces of op onevenredige bestraffing. Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, slaagt de in dit verband aangevoerde beroepsgrond niet.
Slotsom
7. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.