5.5.Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van het Vw en, in het verlengde daarvan, dat de gestelde problemen van eiser met zijn ex-schoonfamilie niet geloofwaardig zijn. De hiertoe aangevoerde beroepsgrond slaagt niet.
Vervolging door het openbaar ministerie vanwege het plaatsen van een twitterbericht
6. Verweerder heeft geloofd dat eiser in Turkije wordt vervolgd vanwege het plaatsen van een beledigend twitterbericht in 2018. Dit betekent echter nog niet dat eiser moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het plaatsen van een beledigend twitterbericht is immers een commuun delict (smaad/laster) en de bescherming van het Vluchtelingenverdrag kan in beginsel niet met succes worden ingeroepen tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Dat kan anders zijn als de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van discriminatoire vervolging of een dreigende onevenredige of discriminatoire bestraffing vanwege één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag (zie in dit verband ook paragraaf C2/3.2.11 van de Vc). Eiser heeft, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat dit bij hem het geval is. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen aangedragen dat hij op discriminatoire gronden wordt vervolgd. Verweerder heeft er verder – weliswaar onder het kopje ‘U loopt bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico op ernstige schade’ – terecht op gewezen dat er in de strafzaak van eiser nog geen vonnis is gewezen, zodat niet vaststaat dat eiser een straf, laat staan een gevangenisstraf, zal krijgen. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, op discriminatoire gronden, geen rechtshulp of rechtsbijstand zal krijgen en/of geen eerlijk gerechtelijk onderzoek. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat als het komt tot een strafoplegging, de straf in zijn geval, vanwege zijn etnische en religieuze achtergrond, (veel) hoger zal uitvallen dan in vergelijkbare zaken het geval is. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiser geen landeninformatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat Koerden en/of Alevieten een reëel risico lopen op een oneerlijk strafproces of op onevenredige bestraffing. Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, slaagt de in dit verband aangevoerde beroepsgrond niet.
7. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.