Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tadzjiekse eiser. De eiser had op 25 januari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met de mensenrechten. De rechtbank stelt vast dat Duitsland, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de asielaanvraag van de eiser zal behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen. De eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.