ECLI:NL:RBDHA:2025:4792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tadzjiekse eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tadzjiekse eiser. De eiser had op 25 januari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Duitsland om internationale bescherming had verzocht. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met de mensenrechten. De rechtbank stelt vast dat Duitsland, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de asielaanvraag van de eiser zal behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen. De eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven dat hij bij terugkeer naar Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag van de eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1986. Hij heeft op 25 januari 2025 een asielaanvraag gedaan in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [2] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 2 september 2022 al in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [3] de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 10 februari 2025 geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen. Eiser voert in dat verband allereerst aan dat verweerder heeft nagelaten zich in te spannen om alle motieven van eiser ten aanzien de bezwaren tegen overdracht aan Duitsland tijdens het aanmeldgehoor naar voren te brengen. Verder stelt eiser dat verweerder gebruik heeft gemaakt van een standaardvoornemen dat in strijd is met de Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit enkel algemene standpunten herhaald en geen individuele motivering gegeven, waardoor hij niet afdoende reageert op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Het besluit is daardoor onvoldoende en onzorgvuldig gemotiveerd. Eiser vreest verder dat hij zal worden uitgezet naar Tadzjikistan, alwaar hem een lange gevangenisstraf zal wachten. Verweerder is daar onvoldoende op ingegaan. Tot slot voert eiser aan dat hij in Duitsland niet de mogelijkheid heeft om te klagen bij de Duitse autoriteiten. Immers als het nodig is om te klagen heeft de mensenrechtenschending zich al voorgedaan en zal hij reeds zijn uitgezet naar zijn land van herkomst.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Ten aanzien van Duitsland mag verweerder in beginsel uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling [4] bij uitspraak van 6 mei 2024. [5] Dat maakt dat ervan wordt uitgegaan dat Duitsland eisers asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Dat geldt evenzeer in de huidige situatie van eiser. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] of artikel 4 van het Handvest. [7] Eiser is hier niet in geslaagd.
6. De enkele stelling van eiser dat de Duitse autoriteiten zijn asielaanvraag hebben afgewezen is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit volgt dat overdracht aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank betrekt hierin dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord garanderen dat eiser de mogelijkheid krijgt om in Duitsland een nieuw asielverzoek in te dienen. Voor zover eiser betoogt dat overdracht aan Duitsland in strijd is met het refoulementbeginsel slaagt dat beroep niet. Eiser kan in de Dublinprocedure geen beroep (meer) doen op het (indirect) refoulementbeginsel wanneer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023 [8] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [9] . Indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet nakomt, ligt het op zijn weg om te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet gebleken is dat die hem niet zouden willen helpen of dat klagen al bij voorbaat onmogelijk of zinloos is. De enkele stelling dat eiser op het moment dat hij kan klagen al is uitgezet naar Taszjikistan en de mensenrechtenschending zich al heeft voorgedaan op het moment van klagen, leidt, mede nu dit niet nader is onderbouwd, niet tot een andere conclusie.
7. De beroepsgrond van eiser dat verweerder heeft nagelaten zich in te spannen om alle bezwaren van eiser ten aanzien van de overdracht aan Duitsland tijdens het aanmeldgehoor naar voren te brengen, slaagt niet. Tijdens het aanmeldgehoor is eiser in de gelegenheid gesteld om deze naar voren te brengen. Aan eiser zijn verschillende vragen gesteld om zijn bezwaren in kaart te brengen. Het is aan eiser om dan zijn bezwaren zo volledig mogelijk naar voren te brengen. Daarnaast heeft eiser ook de mogelijkheid gehad om correcties en aanvullingen in te dienen op het aanmeldgehoor. Van deze mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt. De rechtbank concludeert dat eiser voldoende in staat is gesteld om alle relevante informatie over zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland naar voren te brengen. Daarnaast heeft eiser in de zienswijze en in de beroepsgronden niet inzichtelijk gemaakt welke specifieke informatie hij niet naar voren heeft kunnen brengen in het aanmeldgehoor.
8. Eiser wordt verder niet in zijn standpunt gevolgd dat een standaardvoornemen zoals in deze zaak is uitgebracht, in strijd is met de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023, waarin verweerder op een vergelijkbare manier heeft gehandeld. [10] De Afdeling oordeelde dat een standaardvoornemen niet betekent dat de besluitvorming onzorgvuldig is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken. In het voornemen heeft verweerder voldoende duidelijk uiteengezet dat, en op grond van welke redenen, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. In het voornemen zijn alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen opgenomen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de beschikking onvoldoende en onzorgvuldig is gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit de verklaringen van eiser benoemd. Verweerder is daarmee aan de hand van de beschikbare informatie van eiser voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘algemene standpunten’, maakt nog niet dat die overwegingen niet van toepassing zijn op eiser.
10. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is kennelijk ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekend gemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2023:934.