ECLI:NL:RBDHA:2025:4765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.31725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf voor Iraanse echtgenoten wegens onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met Iran

In deze zaak hebben eisers, een Iraans echtpaar, een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland om hun moeder te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft hun aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van hun verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over hun voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld. Eisers hebben aangevoerd dat zij sociale en economische binding met Iran hebben, onder andere door het bezit van een woning en werk. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd van hun binding met Iran. De rechtbank wijst erop dat de referente, de moeder van eiser, eerder niet is teruggekeerd naar Iran na een kort verblijf, wat de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers ondermijnt.

De rechtbank concludeert dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het vaststellen van de weigeringsgronden voor een visum en dat de minister in dit geval terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de sociale en economische binding van eisers met Iran. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31725
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

[eiseres], eiseres,
hierna tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1991 en [datum 2] 1996 en hebben de Iraanse nationaliteit. Zij zijn met elkaar gehuwd. Eisers hebben op 31 oktober 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om een bezoek te kunnen brengen aan [naam] , referente en moeder van eiser.
2. Bij afzonderlijke besluiten van 13 november 2023 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eisers in Nederland onvoldoende zijn aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om vóór het verstrijken van het visum Nederland weer te verlaten. [1] Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder de primaire besluiten. Referente is eerder op een visum voor kort verblijf naar Nederland gekomen en is daarna niet teruggekeerd naar Iran. Zij heeft in Nederland een verblijfsvergunning aangevraagd en gekregen. Dit onjuiste gebruik van het visum doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van referente en – in samenhang hiermee – aan de betrouwbaarheid van de verklaringen over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eisers en hun voornemen om tijdig terug te keren. Verder is volgens verweerder onvoldoende aangetoond dat eisers sociale en economische binding hebben met Iran.
4. Eisers voeren aan dat het van vooringenomenheid getuigt om omstandigheden van referente in hun nadeel te betrekken bij de beoordeling van hun aanvragen. Zij stellen dat in hun geval wel sprake is van een sociale binding. Eisers hebben een (eigen) woning en werk in Iran. Ook heeft eiseres familie (ouders en twee zussen) in Iran. Hoewel eisers niet de zorg dragen over die familieleden is weldegelijk sprake van een sociale binding met Iran. Ook is volgens eisers sprake van een economische binding met Iran. Ter onderbouwing hiervan verwijzen zij naar de bij de aanvraag overgelegde stukken en naar in beroep overgelegde werkgeversverklaringen. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Eventuele onduidelijkheden hadden tijdens een hoorzitting kunnen worden weggenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 32 van de Visumcode volgt dat een visum kort verblijf moet worden geweigerd op de in dat artikel genoemde gronden, waaronder de gronden die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Uit het arrest Koushkaki [2] volgt dat verweerder bij zijn beoordeling van het bestaan van weigeringsgronden een ruime beoordelingsmarge heeft, met name voor wat betreft de vraag of er redelijke twijfel bestaat of de aanvrager tijdig zal terugkeren. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit in zoverre slechts terughoudend kan toetsen. Verweerder kent bij zijn beoordeling bijzonder gewicht toe aan de vaststelling of is gebleken van zodanige economische en/of sociale binding van de aanvrager met het land van herkomst dat een tijdige terugkeer daarmee voldoende gewaarborgd kan worden geacht.
6. Verweerder heeft op grond van de door eisers verstrekte informatie kunnen concluderen dat eisers het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat aan hun gestelde voornemen om tijdig terug te keren.
7. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat referente zelf eerder niet is teruggekeerd na afloop van een aan haar verleend visum voor kort verblijf. Verweerder heeft gelet hierop de geloofwaardigheid van referente in twijfel kunnen trekken. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat dit doorwerkt in de beoordeling van de aanvraag van eisers. Referente heeft zich immers garant gesteld voor de (tijdige) terugkeer van eisers na afloop van een aan hen te verstrekken visum.
8. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat eisers hun sociale binding met Iran onvoldoende hebben aangetoond. Verweerder heeft onweersproken geconcludeerd dat eisers geen zorg dragen voor in Iran wonende familieleden. Verder is niet weerlegd dat geen sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen van eisers in Iran. Dat familie en vrienden van eisers in Iran verblijven, betekent weliswaar dat zij sociale banden hebben met dat land, maar daarmee is nog niet aangetoond dat die banden zodanig sterk zijn dat hun tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is. Verweerder wijst er in dat verband ook nog op dat beide ouders van eiser inmiddels in Nederland wonen en dat ook eisers zus om een visum heeft gevraagd.
9. Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eisers hun economische binding met Iran onvoldoende hebben aangetoond. Uit de door eiser overgelegde arbeidsovereenkomst volgt dat zijn arbeidsovereenkomst op 21 december 2023 afloopt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze is verlengd en dat hij nog altijd werkzaam is. De in beroep overgelegde werkgeversverklaringen maken dat niet alsnog aannemelijk. De sterk vergelijkbare inhoud en opmaak van de voor eiser en eiseres afzonderlijk opgestelde verklaringen nemen de gerezen twijfel niet weg. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat eisers over een regelmatig en substantieel inkomen beschikken om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien. Uit de overgelegde bankafschriften en verklaring van de bank blijkt verder weliswaar dat eiser beschikt over een aanzienlijke saldo, maar de herkomst van de verschillende stortingen is onduidelijk en daarmee ook of eiser vrij over deze bedragen kan beschikken. Daarnaast blijkt uit het overgelegde leasecontract niet dat eisers daadwerkelijk beschikken over een eigen woning.
10. Verweerder heeft eisers niet hoeven horen in bezwaar. Verweerder heeft namelijk kunnen concluderen dat er geen twijfel over bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eisers door middel van de vragenlijst in bezwaar al in de gelegenheid zijn gesteld om bewijs aan te leveren ter onderbouwing van het doel en de omstandigheden van hun verblijf in Nederland, alsmede hun situatie in Iran. De suggestie van eisers dat zij eventuele resterende onduidelijkheden tijdens een hoorzitting hadden kunnen wegnemen, is, nu dat in beroep niet is geconcretiseerd, geen reden om te concluderen dat eisers aanvullend mondeling hadden moeten worden gehoord.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32 van de Verordening (EU) nr. 810/2009 (Visumcode).
2.HvJEU 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.