ECLI:NL:RBDHA:2025:4703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.39181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot overdracht van een asielaanvraag op basis van medische omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres op 26 mei 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij medische documenten heeft overgelegd die haar ernstige ziekte onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 behandeld en de behandeling van de zaak heropend in afwachting van een BMA-advies. Dit advies, dat op 31 december 2024 is verschenen, bevestigde dat eiseres niet kan reizen vanwege haar levensbedreigende aandoening. De rechtbank heeft op 6 maart 2025 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen, die zijn vastgesteld op € 2.267,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2025 en er is melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.39181
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] (V-nummer: [V-nummer]), eiseres,

(gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Zitting hebben

mr. M.B.L. van der Weele, rechter,
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.

Procesverloop

Eiseres heeft op 26 mei 2024 haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [1] ingediend. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat verweerder Polen verantwoordelijk acht voor de aanvraag.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen [2] .
Op 29 oktober 2024 heeft eiseres een brief van de specialist die haar behandelt overgelegd. Verweerder heeft daarin aanleiding gezien om een BMA-advies aan te vragen in lijn met de werkinstructie 2021/3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde vanwege haar behandeling in het ziekenhuis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling op zitting is het onderzoek gesloten.
Op 15 november 2024 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend in afwachting van het BMA-advies dat door verweerder is aangevraagd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen en bepaalt dat verzoekster de behandeling van haar beroep in Nederland mag afwachten, totdat uitspraak is gedaan op dat beroep. [3]
Op 31 december 2024 is het BMA-advies verschenen. Op basis van dit BMA-advies heeft verweerder op 14 januari 2025 de rechtbank verzocht het beroep van eiseres aan te houden voor de duur van een half jaar.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.267,50.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 19 mei 2024 in Polen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Om die reden heeft Nederland op 12 juni 2024 bij Polen een terugnameverzoek gedaan [4] . Polen heeft dit verzoek op 18 juni 2024 aanvaard.
3. Partijen hebben niet betwist dat Polen op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Artikel 17 van de Dublinverordening biedt een lidstaat de mogelijkheid om daarvan af te wijken en de asielaanvraag van eiseres onverplicht zelf in behandeling te nemen. Volgens het beleid van verweerder maakt hij niet snel gebruik van deze discretionaire bevoegdheid, namelijk alleen in die situaties waarbij sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
4. In het geval van eiseres overweegt de rechtbank dat zij direct in het verhoor bij de AVIM op 26 mei 2024 heeft vermeld dat zij ziek is en (bot)kanker heeft. Vervolgens heeft eiseres in haar zienswijze van 8 juli 2024 reeds medische gegevens overgelegd. Dit betrof een schrijven/verslag van dr. Louwers-Smulders van het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven aan haar collega M. Cruijssen van 4 juli 2024 en een vertaling van een aantal documenten afkomstig van doctoren van het Al Muwasa Academic Hospital van 8 februari 2024. Bij aanvullende zienswijze van 2 oktober 2024 is ook een kopie van het patiëntendossier van eiseres overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op 8 oktober 2024 het bestreden besluit genomen. Op 14 oktober heeft eiseres haar beroepsgronden ingediend, die zij heeft aangevuld op 29 oktober 2024 met een brief van dr. Cruijssen, de behandelend arts van eiseres, van 28 oktober 2024 waarin staat dat eiseres een levensbedreigende en ongeneeslijke aandoening heeft en dat het zeer ongewenst is haar in deze periode in een stressvolle situatie te plaatsen met onvoldoende mogelijkheid voor het richten op herstel. Deze laatste brief is voor verweerder aanleiding geweest om al voor de zitting van 8 november 2024 een BMA-advies te vragen.
5. Ter zitting op 8 november 2024 is door verweerder toegezegd om na het uitbrengen van het BMA-advies nogmaals te toetsen aan artikel 17 van de Dublinverordening. Het onderzoek op zitting is gesloten en vervolgens heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen het BMA-advies in te brengen.
6. Het BMA-advies is op 31 december 2024 verschenen en op 14 januari 2025 door verweerder ingediend. Het BMA-advies is heel helder: eiseres heeft een levensbedreigende en ongeneeslijke aandoening en zij kan op dit moment niet reizen. Op de vraag hoelang zij niet in staat kan worden geacht te reizen is geantwoord: “opnieuw beoordeling van de medische situatie over een half jaar”.
7. Verweerder heeft op grond hiervan verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep voor een half jaar. Nu kan betoogd worden dat verweerder ten tijde van de beoordeling op de aanvraag nog onvoldoende redenen had om de aanvraag van eiseres zelf in behandeling te nemen. Toegegeven moet worden dat de ernst van de situatie pas met de brief van dokter Cruijssen ook voor niet-medici volledig en onverbloemd duidelijk werd. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat eiseres al vanaf het begin van haar procedure heeft aangegeven dat zij een serieuze ziekte heeft, zij onder behandeling staat en dat dit is onderbouwd met medische stukken.
8. Het deel van het beleid van verweerder omtrent artikel 17 van de Dublinverordening is, gelet op de bewoording, geënt op artikel 4 van het Handvest. Ook de rechtbank dient zich aan artikel 4 van het Handvest te houden en mag niet in strijd hiermee handelen. Dit betekent dat de rechtbank dus niet de toetsing mag beperken tot de situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, als daardoor een behandeling in strijd met art. 4 van het Handvest in stand blijft die onmenselijk of vernederend is. [5] Dit betekent dat de rechtbank ook de nieuwe gegevens van na het bestreden besluit bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekt. De nieuwe gegevens kwamen overigens ook niet uit de lucht vallen.
9. Het doel van de Dublinverordening is dat er snel duidelijkheid komt over welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en het verhoudt zich niet met dit doel om de behandeling van het beroep nog langer aan te houden.
10. Nu uit het door verweerder gevraagde BMA-advies blijkt dat eiseres niet kan reizen en verweerder, zonder motivering, vasthoudt aan de beslissing om haar over te dragen, is die beslissing onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Dit betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met art. 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder moet opnieuw beslissen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting op 8 november 2024 en 6 maart 2025 met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
12. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen en de termijn die hiervoor geldt, zoals hierna vermeld.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025 door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 21 maart 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.NL24.39182.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127, punten 73 en 74.