ECLI:NL:RBDHA:2025:4699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
11438484 RL EXPL 24-23453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van achterstallig salaris en vakantiegeld in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en een gedaagde partij, waarbij de gedaagde partij niet is verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. Y. Ersoy en mr. I. Atay, heeft gevorderd om achterstallig salaris en vakantiegeld te betalen, evenals deugdelijke salarisspecificaties. De procedure is ingeleid met een dagvaarding op 30 december 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2025 is de eisende partij verschenen, maar de gedaagde partij heeft niet gereageerd, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen, met inachtneming van een beperking op de betaling van het achterstallig salaris tot een periode van 52 weken. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties binnen vier weken, met een dwangsom voor elke dag dat deze verplichting niet wordt nagekomen. De proceskosten zijn begroot op € 765,00, die door de gedaagde partij moeten worden betaald. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de verschuldigde bedragen en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
br/a
Zaaknummer: 11438484 \ RL EXPL 24-23453
Verstekvonnis in kort geding van 23 januari 2025
in de zaak van
[eisende partij],
te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. Y. Ersoy,
tegen
[gedaagde partij], H.O.D.N. [handelsnaam],
te '[woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij],
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
[eisende partij] heeft gevorderd zoals beschreven in de dagvaarding van 30 december 2024 waarmee deze procedure is ingeleid. De inhoud van deze dagvaarding moet als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
1.2.
Op 16 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij is [eisende partij] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. Atay (kantoorgenoot van mr. Y. Ersoy). Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
[gedaagde partij] is niet in de procedure verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd. De bij wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen. Tegen [gedaagde partij] is daarom verstek verleend.

2.De beoordeling van het geschil

2.1.
De vordering van [eisende partij] komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze bij verstek wordt toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de vordering van [eisende partij] die ziet op betaling van zijn (achterstallig) salaris zolang zijn arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, begrenst door deze voor de duur van 52 weken toe te wijzen (van week 16 2024 uiterlijk tot en met week 15 van 2025). De kantonrechter zal de vordering van [eisende partij] tot verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties toewijzen, met dien verstande dat zal worden bepaald dat deze binnen vier weken moeten worden verstrekt en dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd tot € 50,- per dag met een maximum van € 2.500,-. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
2.2.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eisende partij] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde partij] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.[eisende partij] vordert een vergoeding van de door hem betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging. De eigen bedrage is onderdeel van de proceskosten en niet afzonderlijk toewijsbaar, ook niet als deze hoger is dan de volgens het liquidatietarief bepaalde gemachtigdensalaris. De gevorderde eigen bijdrage van € 714,- wordt dus afgewezen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
765,00
2.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter in kort geding:
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] te betalen het (achterstallig) salaris vanaf week 16 2024 uiterlijk tot en met week 15 van 2025, tenzij de arbeidsovereenkomst tussen partijen eerder rechtsgeldig wordt beëindigd,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] aan [eisende partij] te betalen het vanaf de datum van indiensttreding berekende vakantiegeld,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50 procent over het tot op heden verschuldigde salaris,
3.4.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente over de op 30 december 2024 (zijnde de dag van dagvaarding) verschuldigde bedragen tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente over op de na 30 december 2024 (zijnde de dag van dagvaarding) verschuldigde bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gedaagde partij] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis aan [eisende partij] te verstrekken deugdelijke salarisspecificaties vanaf maart 2024 tot en met heden, op verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde partij] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-,
3.7.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.8.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Jongsma en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.