ECLI:NL:RBDHA:2025:4675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
NL24.42362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid relaas en niet voldoen aan bewijsvereisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft op 22 juni 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 22 oktober 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser en de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft gesteld dat hij bedreigd werd door de familie van een generaal, nadat zijn vader een rechtszaak had aangespannen voor een salarisverhoging. Eiser heeft tijdens zijn asielprocedure geen documenten kunnen overleggen ter ondersteuning van zijn relaas, wat door de rechtbank als ongeloofwaardig werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die vereisen dat de vreemdeling alle relevante documenten overlegt en een bevredigende verklaring geeft voor het ontbreken daarvan. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over de problemen met de familie van de generaal geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Hierdoor is de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, en het beroep van eiser is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr
.I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 22 juni 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Eisers vader werkte als tuinman bij een machtige familie. [persoon A] , de vader van deze familie, was generaal. Eisers vader had aan [persoon A] om salarisverhoging gevraagd, maar heeft die niet gekregen. Eisers vader is toen naar de rechtbank gestapt en van de rechtbank heeft hij gelijk gekregen. Daarna is eisers vader bedreigd door de familie van [persoon A] . Eiser is op een gegeven moment naar de familie toegegaan en heeft gevraagd om te stoppen met het bedreigen van zijn vader. Eiser heeft toen van de zoon van [persoon A] een klap op zijn gezicht gekregen en heeft die zoon ook een klap teruggegeven. Ongeveer drie maanden na dit incident is eiser in opdracht van de familie van [persoon A] met een mes door drie of vier mannen neergestoken. Als gevolg daarvan heeft hij vijf dagen in coma in het ziekenhuis heeft gelegen. Een paar maanden later heeft eiser Algerije verlaten. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser door de familie van [persoon A] te worden vermoord.
Het bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- problemen met de familie van [persoon A] .
2.2.
Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De gestelde problemen met de familie van [persoon A] heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht, omdat in dit verband niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het geloofwaardig geachte asielmotief levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw, omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Beoordeling door de rechtbank (aan de hand van de beroepsgronden)
Problemen met de familie van [persoon A]
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij
geen documenten ter staving van zijn asielrelaas heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Eiser stelt dat hij via zijn familieleden in Algerije heeft geprobeerd documenten te verkrijgen, maar dat hij daarop geen reactie heeft ontvangen. Het contact met zijn familie heeft telefonisch plaatsgevonden, zodat hij dat niet met documenten kan onderbouwen, zo stelt eiser.
3.1.
Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Uit die bepaling volgt dat de vreemdeling alle documenten waarover hij beschikt moet overleggen en een bevredigende verklaring moet geven voor het ontbreken van andere relevante documenten. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.2.
Verweerder stelt dat eiser één of meer van de volgende documenten of andere bewijsstukken moet kunnen overleggen: stukken waaruit blijkt dat hij bij de politie is geweest in verband met de bedreigingen (p. 14-15 NG), stukken waaruit blijkt dat hij vijf dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest (p. 18 NG), de uitnodiging om bij de rechtbank te verschijnen (p. 18 NG), de video die door een vriend/kennis is gemaakt van het incident waarbij eiser is neergestoken (p. 17 NG) en screenshots van de bedreigingen die de familie van [persoon A] via Facebook aan eiser heeft gedaan (p. 19-20 NG). Eiser heeft tot op heden geen van die documenten of andere bewijsstukken overgelegd.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank getuigt het standpunt van verweerder dat eiser één of meer van voormelde documenten dan wel andere bewijsstukken moet kunnen overleggen niet van ongerechtvaardigde verwachtingen. In de eerste plaats geldt hiertoe dat verweerder van eiser geen stukken verlangt waarvan op voorhand duidelijk is dat die er niet zijn of niet kunnen worden verkregen. In de tweede plaats geldt hiertoe dat eiser ruim voldoende tijd en gelegenheid heeft gekregen om aan één of meer van voormelde bewijsstukken te komen. Verweerder heeft hem immers al tijdens het aanmeldgehoor van 11 juli 2024 gewezen op het belang van stukken, en in het voornemen van 18 oktober 2024 heeft verweerder expliciet duidelijk gemaakt welke concrete bewijsstukken hij van eiser verlangt. Dat is inmiddels maanden geleden. In de derde plaats geldt hiertoe dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld aan de hand van landeninformatie, dat het in Algerije (nagenoeg) onmogelijk is om van een ziekenhuis of van instanties als de politie en de rechtbank documenten te verkrijgen. Eisers enkele stelling dat het er met betrekking tot de mogelijkheid om documenten te verkrijgen in Algerije heel anders aan toegaat dan in Nederland, is in dit verband onvoldoende. In de vierde plaats geldt hiertoe dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk pogingen heeft ondernomen om aan één of meer van voormelde documenten of andere bewijsstukken te komen. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij via zijn familie in Algerije heeft geprobeerd om aan documenten te komen, maar eiser heeft deze poging(en) om aan documenten te komen niet onderbouwd en heeft ook niet geconcretiseerd wat hij nu aan zijn familie heeft gevraagd en wat zijn familie in Algerije heeft gedaan om aan documenten te komen. Dat het contact met zijn familie telefonisch heeft plaatsgevonden betekent, anders dan eiser stelt, niet dat daarvan geen bewijs kan worden geleverd. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd om contact te zoeken met de vriend/kennis die de video van het steekincident heeft gemaakt en om de beschikking te krijgen over de inloggegevens van zijn oude Facebook-account waarop de gestelde bedreigingen van de familie van [persoon A] staan.
3.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet één of meer van de onder 3.2. vermelde documenten of andere bewijsstukken heeft overgelegd en dat hij voor het niet overleggen daarvan geen goede verklaring heeft gegeven. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De onder 3. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft alles wat hij weet tijdens het nader gehoor verteld. Meer informatie heeft hij helaas niet. Dat komt mede doordat hij zich als gevolg van zijn coma bepaalde dingen niet meer kan herinneren, zo stelt eiser.
4.1.
Verweerder heeft ook aan eiser tegengeworpen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Uit die bepaling volgt onder meer dat de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk moeten zijn. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gesteld en tegengeworpen dat eiser maar weinig heeft kunnen verklaren over de familie van [persoon A] , hun woonsituatie en de macht van die familie. Zo heeft eiser niet de familienaam van [persoon A] en de namen van zijn kinderen en echtgenote kunnen geven (p. 12 NG) en heeft eiser over hun woonsituatie slechts kunnen vertellen dat zij in een heel groot huis wonen in het arrondissement [plaats] (p. 12 NG). Verder heeft eiser gezegd dat [persoon A] generaal is, maar hij heeft niet concreet kunnen uitleggen wat [persoon A] dan voor taken heeft, bij welke garde hij werkt en waarom hij zoveel macht zou hebben binnen de Algerijnse overheid (p. 13 NG). Nu de gestelde problemen met de familie van [persoon A] de directe aanleiding voor eisers vertrek uit Algerije hebben gevormd, stelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte dat eiser over voormelde onderwerpen uitgebreider en concreter moet kunnen verklaren dan hij heeft gedaan. Dit geldt te meer, nu eisers vader vijftien jaar lang vrijwel dagelijks voor de familie van [persoon A] heeft gewerkt (p. 13 NG). Eiser had dus, zoals verweerder terecht stelt, aan zijn vader – met wie hij nog contact heeft – meer informatie over de familie van [persoon A] kunnen en moeten vragen.
4.3.
Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte gesteld en tegengeworpen dat eiser onvoldoende (concreet) heeft kunnen verklaren omtrent (de aanloop naar) zijn eigen problemen met de familie van [persoon A] . Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor niet kunnen verklaren, ook niet bij benadering, wanneer hij met zijn vader naar [persoon A] is gegaan om te spreken over salarisverhoging (p. 14 NG), wanneer zijn vader bij de rechtbank is geweest (p. 14 NG), wanneer de vechtpartij met de zoon van [persoon A] heeft plaatsgevonden (p. 15-16 NG) en wanneer het incident waarbij hij is neergestoken heeft plaatsgevonden (p. 17 NG). Verweerder stelt niet ten onrechte dat eiser hierover (concreter) moet kunnen verklaren, nu dit tot de kern van zijn asielmotief behoort. In dit verband wijst de rechtbank erop dat uit het rapport van Medifirst van 15 oktober 2024 volgt dat eiser heeft aangegeven dat hij moeite heeft om exacte data te benoemen, maar wel in staat is om bij benadering (maanden, seizoenen, jaartallen) aan te geven wanneer bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Daar is hij tijdens het nader gehoor ten aanzien van essentiële gebeurtenissen echter niet in geslaagd.
4.4.
De stelling van eiser die erop neerkomt dat verweerder voormelde tegenwerpingen niet heeft mogen doen omdat hij vanwege zijn coma geheugenproblemen heeft gekregen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Nog daargelaten dat eiser zijn gestelde ziekenhuisopname in Algerije vanwege een coma niet met stukken heeft onderbouwd, heeft eiser geen stukken van een Nederlandse arts overgelegd waaruit blijkt dat hij geheugenproblemen heeft. Die gestelde geheugenproblemen blijken ook niet uit het hiervoor genoemde rapport van Medifirst.
4.5.
Gelet op de onder 4.2. en 4.3 vermelde tegenwerpingen, in samenhang bezien, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de problemen met de familie van [persoon A] geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat dus niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. De onder 4. weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vw. Nu niet is voldaan aan deze twee voorwaarden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de problemen met de familie van [persoon A] ongeloofwaardig zijn. Nu dit asielmotief dus niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, levert dit geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Slotsom
6. De slotsom is dat de door eiser aangevoerde beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er zich geen asielgrond als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw voordoet. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.