In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, van Oekraïense nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de Minister van Asiel en Migratie bij besluit van 24 juli 2024 buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 4 februari 2025 is verzoekster niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL24.32603), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op €907,-, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.