ECLI:NL:RBDHA:2025:4604
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 27 juli 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 22 augustus 2023 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Na een aanvullend verzoekschrift op 12 september 2023 en aanvullende gronden op 18 september 2023, heeft de minister op 13 september 2024 het bezwaar ongegrond verklaard, maar vastgesteld dat verzoeker verblijfsrecht heeft op grond van het recht van de Europese Unie. Op 2 december 2024 trok verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg om proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat de veroordeling van partijen in de proceskosten geregeld is in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep had ingetrokken zonder dat het bestuursorgaan tegemoet was gekomen aan zijn verzoek, werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.