ECLI:NL:RBDHA:2025:4600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
AWB 22-3859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met niet-ontvankelijkheid van het verzoek

Op 20 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 22/3859. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een V-nummer heeft. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De verzoeker heeft verzuimd om een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft en een kopie van het bezwaarschrift over te leggen. Ondanks een verzoek van de rechtbank om dit verzuim te herstellen, heeft de verzoeker binnen de gestelde termijn geen documenten overgelegd. Hierdoor was het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk waar het verzoek om een voorlopige voorziening op zag.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaatsvond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier S.A. Sewratan, en is bekendgemaakt op 12 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3859

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer],
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overleggen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.
Bij het verzoekschrift zijn het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en een kopie van het bezwaarschrift niet overgelegd. De rechtbank heeft verzoeker bij aangetekende brief van 27 juni 2022 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen.
2.2.
Verzoeker heeft binnen die termijn geen afschrift van het besluit en kopie van het bezwaarschrift overgelegd. Het is niet duidelijk waar het verzoek om een voorlopige voorziening op ziet.
2.3.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
De uitspraak is bekend gemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.