ECLI:NL:RBDHA:2025:457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL 24.26357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 30 mei 2024. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De gemachtigde van verzoeker heeft op 27 september 2024 van de verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, vernomen dat verzoeker op 12 september 2024 is vertrokken naar zijn land van herkomst. Daarnaast heeft de gemachtigde op 9 oktober 2024 aangegeven dat het contact met verzoeker is verbroken. Dit heeft geleid tot de conclusie van de voorzieningenrechter dat verzoeker niet langer een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening verlangt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het aan verzoeker is om aannemelijk te maken dat de veronderstelling dat hij geen procesbelang meer heeft onjuist is. Aangezien verzoeker is vertrokken en het contact met zijn gemachtigde is verbroken, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen sprake meer is van procesbelang. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26357

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [vnummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 30 mei 2024.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 27 september 2024 de gemachtigde laten weten dat verzoeker op 12 september 2024 is vertrokken naar zijn land van herkomst.
1.3.
Gemachtigde heeft bij bericht van 9 oktober 2024 aangegeven dat het contact met verzoeker is verbroken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Nu verzoeker is vertrokken naar het land van herkomst en het contact met zijn gemachtigde heeft verbroken, geldt de veronderstelling dat verzoeker niet langer een inhoudelijk beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening verlangt. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat deze veronderstelling onjuist is en daarmee nog sprake is van procesbelang.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake meer is van procesbelang.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.