ECLI:NL:RBDHA:2025:456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL 24.31804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende afwijzing asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 januari 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een afwijzing van zijn asielaanvraag aanvecht. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Dit oordeel is voorlopig en bindt de rechtbank niet in een eventueel later bodemgeding. De afwijzing van de asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie vond plaats op 12 augustus 2024, waarna de verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De minister heeft op 19 november 2024 op dit bezwaar beslist, maar de verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing. Hierdoor is er geen beroepsprocedure aan de gang, wat een voorwaarde is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31804

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [vnummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 augustus 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De minister heeft op 19 november 2024 beslist op het bezwaarschrift.
1.4.
Verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.