ECLI:NL:RBDHA:2025:454
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een besluit van de minister van 1 februari 2024, waarbij de aanvraag van verzoekster werd afgewezen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop de minister op 15 november 2024 heeft beslist. Echter, verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing op het bezwaarschrift.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen beroepsprocedure loopt tegen het besluit op het bezwaar. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat de voorzieningenrechter toe om zonder zitting uitspraak te doen in dergelijke gevallen. De voorzieningenrechter legt in de uitspraak uit dat het ontbreken van een beroepsprocedure tegen het besluit op het bezwaar betekent dat er geen grond is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld kan worden en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.