ECLI:NL:RBDHA:2025:4510

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
09/168129-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een mensenhandelzaak

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij mensenhandel. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van € 400,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.500,00 schatte. De verdediging betwistte dit en stelde dat de veroordeelde geen voordeel had verkregen, of dat het bedrag lager zou moeten zijn. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk geschat op € 400,00, gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en de aangever. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een andere betalingsverplichting rechtvaardigden dan het geschatte bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 8 dagen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/168129-24 (ontneming)
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van het openbaar ministerie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 maart 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. F.A. Kuipers op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. A.T.C. Castermans op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van het openbaar ministerie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 1.500,00 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 20 maart 2025 door deze rechtbank veroordeeld wegens het volgende strafbare feit:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid, onder 1º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit bewezen verklaarde strafbare feit. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens een strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij de vordering gepersisteerd.
De officier van justitie heeft zich bij de berekening gebaseerd op het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 18 oktober 2024. De conclusie van dit proces-verbaal is, dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel tussen de € 1.500,00 en € 1.875,00 bedraagt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel daarom moet worden geschat op een bedrag van € 1.500,00.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 6 maart 2025 op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat, omdat de uitgangspunten voor de berekening niet juist zijn. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening moet worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel hooguit kan worden geschat op een bedrag van maximaal € 400,00.
4.3.
Bewijsmiddelen
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
1. Het vandaag – 20 maart 2025 - gewezen vonnis van deze rechtbank in de strafzaak tegen de veroordeelde. De in dit vonnis gebruikte bewijsvoering neemt de rechtbank hier over; deze is (voor de leesbaarheid) als
bijlageaan dit vonnis gehecht.
De voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende feiten en omstandigheden ontleent de rechtbank rechtstreeks aan de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. In de ontnemingszaak verbindt de rechtbank op grond van dezelfde overwegingen dezelfde gevolgtrekkingen aan die bewijsmiddelen als in de strafzaak;
2. Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel dat op 18 oktober 2024 is opgemaakt.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 maart 2025;
De verdachte heeft verklaard dat hem niet is toegezegd dat hij 25% van de opbrengst van alle chats zou krijgen, maar alleen van de chats die hij zelf had gedaan. Hij richtte zich daarbij meestal juist op afspraken voor lage bedragen rond de 50 euro, in tegenstelling tot zijn medeverdachte, die zich juist op hoge bedragen richtte. Daarbij ging het soms wel om 400 of 500 euro maar in ieder geval om minimaal 100 tot 150 euro. In totaal heeft de verdachte 300 à 400 euro ontvangen, verspreid over twee of drie keer. Dat was inclusief het geld voor de foto’s. Hij heeft één keer honderd euro ontvangen van de medeverdachte en twee keer een bedrag ergens tussen de 100 en 150 euro.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de volgende berekening.
Uit de verklaringen van de verdachte en de aangever [aangever] blijkt dat de verdachte in totaal 300 à 400 euro heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden met betrekking tot het sekswerk van de aangever. De rechtbank gaat uit van het hoogste bedrag en sluit zich daarmee aan bij het door de raadsvrouw ingenomen standpunt.
De bij deze berekening gebruikte aantallen en bedragen ontleent de rechtbank aan de inhoud van de genoemde wettige bewijsmiddelen. Redengevend voor deze schatting zijn de daar vermelde feiten, omstandigheden en gevolgtrekkingen.
4.5.
Conclusie schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 400,00.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op hetzelfde bedrag als het door de officier van justitie geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, namelijk € 1.500,00
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op
nihil, vanwege de eventueel toegewezen vordering van de benadeelde partij.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheden zijn die moeten leiden tot een andere betalingsverplichting dan hetgeen ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen vermogen onder 4.5. is vastgesteld.
5.4.
Conclusie vaststelling betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting vast op een bedrag van € 400,00.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 400,00;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 400,00aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 8 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. Stevers en Ö. Aydin griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2025.
Mr. J. Barensen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.