ECLI:NL:RBDHA:2025:4509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
09/168129-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel in vereniging met seksuele uitbuiting en strafoplegging

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging, specifiek in de vorm van seksuele uitbuiting. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van een ander, genaamd [naam 1], door middel van dwang en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 samen met een mededader handelingen heeft verricht die kwalificeren als mensenhandel. De verdachte heeft de aangever gedwongen zich beschikbaar te stellen voor seksuele diensten en heeft opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [naam 1], tot schadevergoeding van € 16.000,00 toegewezen, met hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verdachte en zijn mededader. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet in een situatie van psychische overmacht verkeerde en dat hij strafbaar is voor zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/168129-24
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 september 2024 (regie) en 6 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.T.C. Castermans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 maart 2025 - ten laste gelegd dat:
Hij in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag en/of Rijswijk en/of ’s-Gravenzande en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [naam 1] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam 1]
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [naam 1] met of voor een derde
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam 1]
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- (op koningsnacht 2024) die [naam 1] geslagen tegen zijn lichaam en/of getrapt tegen zijn rug en/of in zijn kruis en/of tegen zijn achterhoofd (terwijl hij met zijn voorhoofd op de grond lag) en/of
- geslagen en/of gestompt in het gezicht en/of knietjes gegeven (tegen zijn borst) en/of
- een kapmes tegen de keel van die [naam 1] gezet en/of tegen die [naam 1] gezegd, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), het kapmes vast had, ‘Oke, leg je handen maar op tafel’ of woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [naam 1] gezegd
o dat hij 19.000 euro was misgelopen doordat die [naam 1] afspraken had afgezegd en/of
o dat hij een schuld bij hem heeft van 94.000 euro en/of
o dat die [naam 1] of zeven jaar al zijn geld kon afstaan of de mannelijke hoer kon spelen en/of
o dat die [naam 1] brutaal en ongemanierd was en zijn, verdachtes, zaken waren mislukt en/of
o dat hij hem, verdachte, moest aanspreken met ‘baas’ en/of
- tegen die [naam 1] gezegd dat hij wel iemand zou weten die zijn familie iets zou aandoen als hij niet door zou werken en/of hij wist waar hij woonde en/of dat hij zijn vader zou doodschieten en dat zijn moeder en zus dan werden ingezet als hoer en/of als hij naar de politie zou gaan zijn oma vermoord zou worden en/of die [naam 1] gevraagd of hij zijn vuurwapen erbij moest pakken en/of
- die [naam 1] te bedreigen door te zeggen: ‘Als ik je zie dan maak ik je dood’ en/of dat die [naam 1] zou worden doodgeschoten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of te dreigen dat hij zijn neus of kaak zou breken en/of
- opdracht gegeven aan die [naam 1] om sigaretten naar hem te brengen en/of bij aflevering drie keer te blaffen als een hond en/of
- opdracht gegeven aan die [naam 1] om aan een deur te krabben als een hondje en/of achter een laserpen aan te rennen en/of
- een account aangemaakt op Bullchat en/of foto’s gemaakt van (het geslachtsdeel) van die [naam 1] en/of
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en/of (een) afspra(a)k(en) met klanten gemaakt en/of besproken met klanten welke seksuele handeling(en) zou(den) plaatsvinden en/of prijsafspraken gemaakt en/of
- instructies gegeven over werklocaties en/of de uit te voeren seksuele handelingen en/of
- vragen gesteld over het verloop van de seksafspraak en/of de uitgevoerde seksuele handelingen en/of
- het door die [naam 1] verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat de ten laste gelegde pleegperiode dient te worden ingekort naar 1 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 en met uitzondering van de feitelijkheden met betrekking tot de mishandelingen, het kapmes, de misgelopen 19.000 euro en het brengen van sigaretten en blaffen als een hond.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat ten minste een partiële vrijspraak moet volgen voor een aantal tenlastegelegde handelingen. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot een aantal onderdelen van het tenlastegelegde van oordeel dat deze niet wettig en overtuigend zijn bewezen.

door afpersing, fraude, misleiding, door misbruik van een kwetsbare positie’
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het tenlastegelegde feit voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
‘heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen’
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het tenlastegelegde feit voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Pleegperiode
De rechtbank oordeelt net als de officier van justitie en de verdediging dat uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte pas vanaf begin mei 2024 betrokken is geraakt bij het tenlastegelegde. Dat betekent dat de pleegperiode vastgesteld dient te worden op 1 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 en dat de verdachte voor het overige deel van de ten laste gelegde periode vrijgesproken moet worden.
Feitelijkheden buiten pleegperiode
Ten aanzien van een aantal tenlastegelegde feitelijkheden geldt, zoals hierboven reeds werd opgemerkt, dat de betrokkenheid van verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het betreft de volgende gedachtestreepjes in de tenlastelegging, die plaatsvonden vóór 1 mei 2024: de mishandeling op Koningsnacht, het tonen van en dreigen met een kapmes, het geven van knietjes, het verhaal over de misgelopen 19.000 euro en het opdracht geven aan de aangever om aan de deur te krabben als een hondje en achter een laserpen aan te rennen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage (
bijlage I) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader artikel 237f lid 1 sub 4 º, 6 º en 9 º Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. In de onderhavige zaak gaat het om de in artikel 273f, eerste lid, sub 4 º, 6 º en 9 º Sr genoemde gedragingen, nu de rechtbank de verdachte onder 3.3.1 reeds heeft vrijgesproken van de gedragingen in sub 1 º.
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van sub 4 º en 9 º moet er naast de strafbaar gestelde gedragingen ook sprake zijn van aanwending van (een van) de dwangmiddelen genoemd in sub 1º, die ten grondslag dienen te liggen aan de strafbaar gestelde gedragingen. Deze dwangmiddelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Daartoe behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De rechtbank zal moeten beoordelen of in onderhavig geval een of meer van de ten laste gelegde gedragingen is begaan en of een of meer van de ten laste gelegde dwangmiddelen door de verdachte en/of zijn medeverdachte zijn aangewend. Vervolgens moet worden beoordeeld of bij de strafbaar gestelde gedragingen en het aanwenden van de betreffende dwangmiddelen sprake is geweest van een oogmerk van seksuele uitbuiting.
Voor een bewezenverklaring van sub 6 º is vereist dat de schuldige opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van de ander. Daartoe is niet vereist dat daarbij een van de in het eerste sub genoemde dwangmiddelen wordt aangewend.
Medeplegen
De verdediging heeft niet in twijfel getrokken dat de aangever het slachtoffer is geworden van seksuele uitbuiting en dat de feitelijkheden en dwangmiddelen die in de tenlastelegging staan beschreven hebben plaatsgevonden dan wel zijn aangewend door de medeverdachte. Zij stelt zich echter wel op het standpunt dat de verdachte geen van deze dwangmiddelen heeft gebruikt of ingezet, ook niet als medepleger.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de verdachte inderdaad niet alle ten laste gelegde dwangmiddelen zelf heeft ingezet dan wel alle gedragingen zelf heeft begaan. Niettemin heeft de verdachte wel degelijk telkens een account aangemaakt, gechat met (potentiële) klanten, (naakt)foto’s van de aangever gemaakt, gevraagd naar details van de dates en geld in ontvangst genomen. De rechtbank stelt wel vast dat de verdachte pas in een later stadium betrokken raakte en dat de medeverdachte degene is die in eerste instantie de situatie heeft gecreëerd waarin de aangever niet meer in volledige vrijheid de beslissing kon maken om wel of niet mee te werken aan de prostitutiewerkzaamheden. Hoewel de rol van de verdachte dus aanzienlijk beperkter geweest is dan die van zijn medeverdachte, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen wel degelijk in belangrijke mate bijgedragen aan de start en het doen voortbestaan van de uitbuitingssituatie. De verklaring van de verdachte dat hij door zijn handelen juist probeerde om erger te voorkomen, wat daar verder ook van zij, doet aan het voorgaande niet af.
In het geval van medeplegen is voor een bewezenverklaring niet vereist dat de verdachte alle ten laste gelegde gedragingen of dwangmiddelen zelf heeft begaan of aangewend. Dat de verdachte niet alle ten laste gelegde dwangmiddelen persoonlijk heeft ingezet dan wel niet alle gedragingen zelf het uitgevoerd staat zodoende niet in de weg aan een bewezenverklaring van die dwangmiddelen en gedragingen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, net als de officier van justitie en anders dan de verdediging, van oordeel dat vanaf 1 mei 2024 sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het bewezenverklaarde.
Oogmerk
Ten aanzien van het oogmerk merkt de rechtbank op dat de verdachte op het moment dat hij betrokken raakte de achtergrond van de situatie kende. Hij was op de hoogte van een schuld die de aangever bij de medeverdachte zou hebben, hij heeft de vernederende filmpjes van de vakantie in april zelf bekeken en heeft de aangever in de voorgaande periode meerdere keren met letsel op het werk zien verschijnen. Bovendien was hij erbij toen de aangever werd bedreigd en hem werd gezegd dat hij prostitutiewerk moest gaan verrichten. De verdachte wist wat de bedoeling was en heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de uitvoering daarvan. Hij verklaart daarover ook dat hij de aangever wilde helpen met de afspraken, zodat die zo snel mogelijk zijn schuld kon afbetalen. Het handelen van de verdachte was er zodoende op gericht dat de aangever naar klanten ging om geld te verdienen. Zelfs in het geval het de eigen keuze van de aangever was om toch maar de prostitutiewerkzaamheden te verrichten teneinde zo snel mogelijk van zijn schuld af te komen doet dit niet af aan de rol van de verdachte. De aangever heeft die keuze immers niet in vrijheid kunnen maken.
De verdachte wist waar hij in terecht kwam en heeft er niet voor gekozen de situatie te beëindigen door – bijvoorbeeld - naar de politie te gaan. Zijn verklaring dat hij zodanig onder druk stond van de medeverdachte dat hij niet anders kon dan meewerken overtuigt de rechtbank niet. De verdachte had dagelijks de mogelijkheid te interveniëren en hulp in te schakelen, hetgeen hij heeft nagelaten totdat de aangever door een externe partij al was aangespoord aangifte te gaan doen.
De rechtbank is daarom, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte het oogmerk op de seksuele uitbuiting van de aangever heeft gehad.
Opzet
Met betrekking tot het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander overweegt de rechtbank dat niet ter discussie staat of de verdachte een deel van het geld in ontvangst heeft genomen dat de aangever met zijn prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat de verdachte er niet zozeer op uit was geld te verdienen aan de uitbuiting van de aangever, merkt zij op dat de verdachte dat geld ook niet heeft teruggeven aan de aangever terwijl daartoe naar haar oordeel wel degelijk herhaaldelijk de gelegenheid bestond, bijvoorbeeld op het werk van de verdachte en de aangever. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door de raadsvrouw is bepleit, opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, voordeel getrokken uit de uitbuiting van de aangever.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 mei 2024 tot en met 14 mei 2024, samen met zijn mededader, [naam 1] seksueel heeft uitgebuit.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 mei 2024 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag en ’s-Gravenzande, tezamen en in vereniging met een ander, een ander genaamd [naam 1] , door dwang, geweld of andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of andere feit
elijkheden dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam 1]
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard;
- heeft gedwongen en bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [naam 1] met of voor een derde,
en- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam 1]
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- geslagen en gestompt in het gezicht en tegen zijn borst en
- tegen die [naam 1] gezegd
o dat hij een schuld bij hem heeft van 94.000 euro en
o dat die [naam 1] of zeven jaar al zijn geld kon afstaan of de mannelijke hoer kon spelen en
o dat die [naam 1] brutaal en ongemanierd was en
o dat hij hem, de mededader, moest aanspreken met ‘baas’ en
- tegen die [naam 1] gezegd dat hij wel iemand zou weten die zijn familie iets zou aandoen als hij niet door zou werken en hij wist waar hij woonde en dat hij zijn vader zou doodschieten en dat zijn moeder en zus dan werden ingezet als hoer en als hij naar de politie zou gaan zijn oma vermoord zou worden en die [naam 1] gevraagd of hij zijn vuurwapen erbij moest pakken en
- die [naam 1] te bedreigen door te zeggen: ‘Als ik je zie dan maak ik je dood’ en dat die [naam 1] zou worden doodgeschoten en te dreigen dat hij zijn neus of kaak zou breken en
- opdracht gegeven aan die [naam 1] om sigaretten naar hem te brengen en bij aflevering drie keer te blaffen als een hond en
- een account aangemaakt op Bullchat en foto’s gemaakt van (het geslachtsdeel) van die [naam 1] en
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en afspraken met klanten gemaakt en besproken met klanten welke seksuele handelingen zouden plaatsvinden en prijsafspraken gemaakt en
- instructies gegeven over werklocaties en de uit te voeren seksuele handelingen en
- vragen gesteld over het verloop van de seksafspraak en de uitgevoerde seksuele handelingen en
- het door die [naam 1] verdiende geld in ontvangst genomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, is door de verdediging een beroep gedaan op psychische overmacht en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De verdediging stelt dat van de medeverdachte jegens de verdachte een zodanig immense druk is uitgegaan om mee te werken dat de verdachte geloofde en ook mocht geloven dat de dreigementen die tegen hem waren geuit waargemaakt konden worden als hij zou weigeren. Die bedreigingen bestonden er onder meer uit dat de aangever dan zou worden doodgeschoten. Ook werd de verdachte voorgehouden dat de medeverdachte criminele vrienden, in het bijzonder ene “ [naam 2] ”, zou hebben, die grof geweld niet schuwden. De verdachte stelt dat hij in een bizarre situatie is gezogen waarin hij geen enkele ruimte had om iets anders te doen dan mee te werken.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan
worden gedaan op psychische overmacht, nu aan de vereisten daarvoor niet is voldaan.
Gedurende de bewezenverklaarde periode van ruim twee weken heeft zich geen acute situatie voorgedaan, aangezien de verdachte gewoon naar huis en naar zijn werk ging. Er kan dus niet gezegd worden dat de verdachte in deze periode in redelijkheid geen weerstand kon en behoefde te bieden aan de druk van zijn medeverdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en uit het dossier is gebleken dat de verdachte in de bewuste periode elke dag kon gaan en staan waar hij wilde, naar zijn werk ging en als zodanig niet “gegijzeld” was. Ook is de verdachte nooit door de medeverdachte mishandeld of vernederd. Daar komt bij dat de verdachte nimmer enig (fysiek) bewijs heeft gezien voor het bestaan van de genoemde “ [naam 2] ” en de angst die de verdachte stelt voor hem te hebben gehad naar het oordeel van de rechtbank dus niet van zodanige aard heeft kunnen zijn dat hij daardoor redelijkerwijs geen weerstand kon of behoefde te bieden aan de druk die hij voelde.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
De verdachte is dus strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 316 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in vereniging in de vorm van seksuele uitbuiting. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit en verdient naar het oordeel van de rechtbank een forse bestraffing, gelet op de grove inbreuk die bij dit feit wordt gemaakt op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid. De lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers wordt geheel ondergeschikt gemaakt aan het geldelijk gewin van de daders. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele uitbuiting nog geruime tijd ernstige psychische en emotionele schade kunnen ondervinden.
De rechtbank acht het kwalijk dat de verdachte niet heeft ingegrepen terwijl hij daar naar het oordeel van de rechtbank wel toe in staat was; daardoor heeft hij de uitbuitingssituatie onnodig lang laten voortduren. Hoewel hij ter terechtzitting heeft verklaard achteraf in te zien dat hij anders had moeten handelen, lijkt de verdachte zichzelf nog steeds vooral als slachtoffer te zien, hetgeen erop duidt dat hij geen volledig inzicht heeft in de laakbaarheid van zijn eigen handelen. De rechtbank houdt er wel in grote mate in strafverlagende zin rekening mee dat de verdachte een aanzienlijk beperkter aandeel heeft gehad in het bewezenverklaarde feit dan zijn medeverdachte en dat hij tegen de aangever geen geweld heeft gebruikt of bedreigingen heeft geuit. De verdachte heeft tevens vanaf het begin openheid van zaken gegeven en meegewerkt aan het onderzoek, hetgeen de rechtbank eveneens in zijn voordeel meeweegt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 8 oktober 2024, waaruit volgt dat sprake is van enige problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren en van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin de verdachte terecht is gekomen en zijn overige persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het opleggen van de geadviseerde bijzondere voorwaarden en legt zij het advies van de reclassering in zoverre naast zich neer.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 180 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 16.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024. Dit bedrag bestaat uit € 6.000,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij verzoekt voorts de verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor zowel de materiële als de immateriële schade en verzoekt tenslotte de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke, niet-hoofdelijke, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.500,00, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.500,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De officier van justitie heeft voor het overige geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij gelet op de bepleitte vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade, te weten de gederfde inkomsten, in de zaak tegen de verdachte maximaal kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 400,00. Voor het overige, zowel ten aanzien van de materiële als de immateriële schade, verzoekt zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid dat uit het bewezenverklaarde medeplegen volgt dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW. Op grond van artikel 6:102 juncto artikel 6:166 BW zijn daarom alle mededaders van een strafbaar feit hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het door hen gezamenlijk gepleegde strafbare feit is ontstaan. Dat betekent dat de benadeelde partij ieder van de aansprakelijke personen voor het geheel kan aanspreken en dat de mededaders onderling in gelijke delen moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert. Naar het oordeel van de rechtbank is van dat laatste geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadepost ‘gederfde inkomsten uit sekswerk’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit ter grootte van € 6.000,00.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij eveneens rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.000,00, bestaande uit € 6.000,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 273f Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
163 (honderddrieënzestig) dagen,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de
hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 16.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald,
gijzelingzal worden toegepast voor de duur van
115 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, voorzitter,
mr. E. Rabbie, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. Stevers en Ö. Aydin, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2025.