ECLI:NL:RBDHA:2025:4504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
09/168084-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en afpersing met geweld en bedreiging

Op 20 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging en afpersing. De verdachte, geboren in 1994 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van een ander, genaamd [naam], met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De tenlastelegging omvatte ook het dwingen van het slachtoffer tot de afgifte van geldbedragen en goederen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waarvoor hij werd vrijgesproken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de gepleegde feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder de schending van de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, en de impact van de daden van de verdachte op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/168084-24
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] [postcode] ’ [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 september 2024, 17 december 2024 (beide pro forma) en 6 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.J. Nierop naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 maart 2025 - ten laste gelegd dat:
1
Hij in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag en/of Rijswijk en/of ’s-Gravenzande en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [naam] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam]
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [naam] met of voor een derde
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam]
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (meermalen)
- (op koningsnacht 2024) die [naam] geslagen tegen zijn lichaam en/of getrapt tegen zijn rug en/of in zijn kruis en/of tegen zijn achterhoofd (terwijl hij met zijn voorhoofd op de grond lag) en/of
- geslagen en/of gestompt in het gezicht en/of knietjes gegeven (tegen zijn borst) en/of
- een kapmes tegen de keel van die [naam] gezet en/of tegen die [naam] gezegd, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), het kapmes vast had, ‘Oke, leg je handen maar op tafel’ of woorden van gelijke aard of strekking en/of
- tegen die [naam] gezegd
o dat hij 19.000 euro was misgelopen doordat die [naam] afspraken had afgezegd en/of
o dat hij een schuld bij hem heeft van 94.000 euro en/of
o dat die [naam] of zeven jaar al zijn geld kon afstaan of de mannelijke hoer kon spelen en/of
o dat die [naam] brutaal en ongemanierd was en zijn, verdachtes, zaken waren mislukt en/of
o dat hij hem, verdachte, moest aanspreken met ‘baas’ en/of
- tegen die [naam] gezegd dat hij wel iemand zou weten die zijn familie iets zou aandoen als hij niet door zou werken en/of hij wist waar hij woonde en/of dat hij zijn vader zou doodschieten en dat zijn moeder en zus dan werden ingezet als hoer en/of als hij naar de politie zou gaan zijn oma vermoord zou worden en/of die [naam] gevraagd of hij zijn vuurwapen erbij moest pakken en/of
- die [naam] te bedreigen door te zeggen: ‘Als ik je zie dan maak ik je dood’ en/of dat die [naam] zou worden doodgeschoten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of te dreigen dat hij zijn neus of kaak zou breken en/of
- opdracht gegeven aan die [naam] om sigaretten naar hem te brengen en/of bij aflevering drie keer te blaffen als een hond en/of
- opdracht gegeven aan die [naam] om aan een deur te krabben als een hondje en/of achter een laserpen aan te rennen en/of
- een account aangemaakt op Bullchat en/of foto’s gemaakt van (het geslachtsdeel) van die [naam] en/of
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en/of (een) afspra(a)k(en) met klanten gemaakt en/of besproken met klanten welke seksuele handeling(en) zou(den) plaatsvinden en/of prijsafspraken gemaakt en/of
- instructies gegeven over werklocaties en/of de uit te voeren seksuele handelingen en/of
- vragen gesteld over het verloop van de seksafspraak en/of de uitgevoerde seksuele handelingen en/of
- het door die [naam] verdiende geld afgenomen en/of in ontvangst genomen;
2
Hij in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam] heeft gedwongen tot de afgifte van (een)
- een of meer geldbedragen van (onder meer) 365, 1000, 800 euro (in totaal 19.000 euro, althans 8.200 euro, althans een geldbedrag)
- Apple Watch Ultra
- HP-laptop
- Mac-book
- Sony headset
- (de reservesleutel van zijn) elektrische fiets
- JBL speaker(s)
- Playstation 4 met twee controllers en spellen
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam] en/of een derde toebehoorde(n)
door
- die [naam] te slaan en/of stompen (in zijn gezicht) en/of te trappen tegen zijn rug en/of achterhoofd en/of knietjes te geven (tegen zijn borst) en/of
- tegen die [naam] te zeggen dat hij een schuld bij hem heeft van 94.000 euro en/of dat hij geld is mis gelopen en/of dat die [naam] of zeven jaar al zijn geld kon afstaan of de mannelijke hoer kon spelen om zijn schuld terug te
betalen en/of
- tegen die [naam] te zeggen dat hij wel iemand zou weten die zijn familie iets zou aandoen en/of hij wist waar hij woonde en/of dat hij zijn vader zou doodschieten en dat zijn moeder en zus dan werden ingezet als hoer en/of als hij naar de politie zou gaan zijn oma vermoord zou worden en/of die [naam] gevraagd of hij zijn vuurwapen erbij moest pakken en/of
- die [naam] te bedreigen door te zeggen: ‘Als ik je zie dan maak ik je dood’ en/of te dreigen dat hij zijn neus of kaak zou breken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard voor de periode van 1 september 2023 tot en met 14 mei 2024. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de afpersing van verschillende geldbedragen van in totaal € 8.200,00 eveneens bewezen kan worden verklaard. Met betrekking tot de afpersing van de onder 2 genoemde goederen heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak, wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Op specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3
Partiële vrijspraken
3.3.1
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1

door afpersing, fraude, dan wel misleiding, door misbruik van een kwetsbare positie’
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het onder 1 tenlastegelegde feit voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
‘heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen’
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het onder 1 tenlastegelegde feit voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Aan de deur krabben als een hondje en achter een laserpen aan rennen
Hoewel de rechtbank niet in twijfel trekt dat hetgeen is beschreven bij het zevende gedachtestreepje van het onder 1 tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, volgt naar haar oordeel uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting dat dit tijdens de vakantie in Portugal is gebeurd. Nu in de tenlastelegging Portugal niet is opgenomen als pleegplaats, kan dit gedachtestreepje niet worden bewezen en dient de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
3.3.2
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2
Specifieke geldbedragen en goederen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat voor de afpersing van de in de tenlastelegging onder 2 genoemde goederen niet voldoende wettig bewijs bestaat. Daarnaast is in onvoldoende mate vast te stellen welke bedragen exact door de aangever onder (dreiging van) geweld aan de verdachte zijn afgestaan, zodat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de specifiek genoemde geldbedragen kan komen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde goederen en specifiek genoemde geldbedragen.
Feitelijkheden
Voorts kan het naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat, met uitzondering van het slaan en stompen, de onder 2 genoemde feitelijkheden ten grondslag hebben gelegen aan de gedwongen afgifte van een geldbedrag, aangezien deze feitelijkheden zien op de onder 1 tenlastegelegde seksuele uitbuiting. De onder 2 ten laste gelegde feitelijkheden kunnen daarom, uitgezonderd het slaan en stompen, niet wettig en overtuigend worden bewezen en de verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage (
bijlage I) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – de overtuiging gekregen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Betrouwbaarheid verklaringen aangever en medeverdachte [medeverdachte]
De rechtbank verwerpt het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] en overweegt daartoe dat de verklaringen die de aangever en de medeverdachte [medeverdachte] zowel kort na het tenlastegelegde als later hebben afgelegd, elkaar op wezenlijke onderdelen ondersteunen. Deze verklaringen zijn wat betreft het tenlastegelegde consistent, ook in de details en de rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Daarbij speelt eveneens een rol dat de aangever [naam] uiteindelijk aangifte heeft gedaan nadat hij had gesproken met en daartoe was aangezet door de getuige [getuige 1] . Deze [getuige 1] , een politieagent in vrije tijd, heeft ook zelf melding gemaakt bij de politie van zijn indruk dat [naam] onvrijwillig seksuele diensten leverde. De aangifte en de verklaring van [medeverdachte] worden dus in zoverre ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] .
3.5.2
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Juridisch kader artikel 237f lid 1sub 4 º en 9 º
Sr
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. In de onderhavige zaak gaat het om de in artikel 273f, eerste lid, sub 4 º, 6 º en 9 º Sr genoemde gedragingen, nu de rechtbank de verdachte onder 3.3.1 reeds heeft vrijgesproken van de gedragingen in sub 1 º.
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel in de zin van sub 4 º en 9 º moet er naast de strafbaar gestelde gedragingen ook sprake zijn van aanwending van (een van) de dwangmiddelen genoemd in sub 1º, die ten grondslag dienen te liggen aan de strafbaar gestelde gedragingen. Deze dwangmiddelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Daartoe behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De rechtbank zal moeten beoordelen of in onderhavig geval een of meer van de ten laste gelegde gedragingen is begaan en of een of meer van de ten laste gelegde dwangmiddelen door de verdachte en/of zijn medeverdachte zijn aangewend. Vervolgens moet worden beoordeeld of bij de strafbaar gestelde gedragingen en het aanwenden van de betreffende dwangmiddelen, sprake is geweest van een oogmerk van seksuele uitbuiting.
Dwangmiddelen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de aangever over de door de verdachte aangewende dwangmiddelen op verschillende punten wordt ondersteund door de (getuigen)verklaringen van [medeverdachte] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 1] . Ook zij spreken over onder meer de denigrerende houding van de verdachte jegens de aangever, de ontstane “schuld”, de bedreigingen die jegens hem werden geuit en het geweld dat tegen hem werd gebruikt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van die verklaringen. Daarnaast worden de verklaringen van de aangever op meerdere punten ondersteund door objectief bewijsmateriaal zoals de inhoud van Whatsapp- en Snapchatgesprekken.
Met betrekking tot enkele specifieke gedachtestreepjes overweegt de rechtbank nog het volgende.
Ten aanzien van de mishandeling tijdens Koningsnacht 2024 merkt de rechtbank op dat de aangever er geen belang bij heeft om zomaar iets te verzinnen over het ontstaan van de wond op zijn voorhoofd. De wisselende verklaringen van de verdachte over dit voorval staan tegenover de consistente verklaringen van de aangever, die bovendien worden ondersteund door de geneeskundige verklaring en de verklaring van [medeverdachte] ; zij maken dat er voldoende wettig en voor de rechtbank overtuigend bewijs is om de aangever te volgen op dit punt.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad eens heeft gedreigd de aangever dood te schieten. In het licht van die bekennende verklaring is de opmerking van de verdediging, (ten aanzien van het ten laste gelegde “of moet ik mijn vuurwapen erbij pakken?”) dat er geen vuurwapen is aangetroffen bij de verdachte irrelevant. Om te kunnen dreigen met (het gebruik van) een vuurwapen is het immers niet nodig om daadwerkelijk over een vuurwapen te beschikken. Voor een strafbare bedreiging is dat ook geen vereiste.
Ten slotte overweegt de rechtbank het volgende over het maken van prijsafspraken en van afspraken over de te verrichten seksuele handelingen. Ter terechtzitting is aan de verdachte voorgehouden dat [getuige 1] tijdens zijn afspraak met de aangever op 12 mei 2024 berichten zag binnenkomen op de telefoon van de aangever. In die berichten las [getuige 1] dat de verdachte de aangever instrueerde om bepaalde seksuele handelingen te verrichten, zodat er meer geld verdiend kon worden. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij die berichten zou hebben gestuurd omdat de aangever hem had gevraagd prijzen op te zoeken als onaannemelijk terzijde, gelet op de inhoud en de toon van die berichten.
Oogmerk
De verdediging heeft zich ten aanzien van het oogmerk op de uitbuiting van de aangever op het standpunt gesteld dat dit niet vastgesteld kan worden vanwege het gebrek aan (betrouwbaar) bewijs. Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld de verklaringen van de aangever wel betrouwbaar te achten, verwerpt zij dit verweer. Voorts stelt de raadsman in dit kader dat het proces-verbaal op pagina 184 en verder van het procesdossier moet worden uitgesloten van het bewijs omdat hij geen inzage heeft gekregen in alle 200.000 aangetroffen berichten op de telefoon van de aangever en daardoor de context waarin de berichten tussen de aangever en de verdachte zijn verstuurd niet goed heeft kunnen beoordelen. De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar hetgeen zij hieronder zal overwegen ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek van de raadsman.
In vereniging
De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde (gewelddadige) gedragingen en feitelijkheden, met uitzondering van hetgeen waarvoor hij partieel is vrijgesproken. Daarbij heeft hij op enig moment de medeverdachte [medeverdachte] betrokken in de situatie. [medeverdachte] regelde via de chatbox Bullchat seksdates voor de aangever, maakte (naakt)foto’s van de aangever voor het profiel op die chatbox en ontving daarvoor (een deel van) het door aangever verdiende geld van de verdachte. Hoewel het voor de rechtbank duidelijk is dat de verdachte degene is die in eerste instantie de situatie heeft gecreëerd waarin de aangever niet meer in volledige vrijheid kon beslissen om al of niet mee te werken aan de prostitutiewerkzaamheden, en dat de rol van de medeverdachte dus aanzienlijk beperkter is dan die van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de medeverdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het voortbestaan van de uitbuitingssituatie om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is zodoende van oordeel dat het tenlastegelegde in vereniging is begaan.
Conclusie
Uit het voorgaande, in onderling samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat vanaf september 2023 door de verdachte jegens de aangever een bepaalde mate van dwang werd opgebouwd die uiteindelijk in het voorjaar van 2024 uitmondde in het door de aangever (onder dwang) verrichte prostitutiewerk.
De rechtbank acht daarom op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever seksueel heeft uitgebuit.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval de chatberichten die zijn opgenomen in het proces-verbaal vanaf pagina 184 van het procesdossier voor het bewijs worden gebruikt. Het verzoek strekt ertoe de zaak aan te houden opdat de verdediging inzage kan krijgen in het totaal van de 200.000 aangetroffen chatberichten en de verbalisant die het proces-verbaal heeft opgemaakt op te roepen als getuige, nu die verbalisant volgens de verdediging is aan te merken als een belastende, zogenaamde Keskin-getuige.
Aangezien de rechtbank het betreffende proces-verbaal zal opnemen als bewijsmiddel, overweegt zij over dat verzoek het volgende. Het aantal van 200.000 berichten betreft het totaal aan berichten die zijn gevonden in de telefoon van de aangever, en niet alleen die tussen de aangever en de verdachte. Alleen al om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om alle 200.000 berichten ter inzage aan de verdediging te verstrekken. Daar komt bij dat ongeclausuleerde inzage een onevenredige inbreuk op de privacy van een mogelijk groot aantal derden zou betekenen.
Omtrent de onderbouwing van het verzoek als zou het bij de opsteller van het genoemde proces-verbaal om een zogenaamde Keskin-getuige gaan nog het volgende. Het betreft hier een proces-verbaal waarin een verbalisant slechts zijn waarneming ten aanzien van de berichten heeft vastgelegd. Dat maakt niet dat sprake is van een belastende getuige (in de zin van het Keskin-arrest). Dat betekent dat op het verzoek het noodzaakscriterium van toepassing is. Die noodzaak is naar het oordeel van de rechtbank door de verdediging onvoldoende onderbouwd. Het voorwaardelijke verzoek wordt daarom afgewezen.
3.5.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Juridisch kader artikel 317 lid 1 Sr
Voor een bewezenverklaring van afpersing in de zin van artikel 317 lid 1 Sr moet vast komen te staan dat de verdachte iemand wilde dwingen tot (een van) de in dat artikel bedoelde handelingen of prestaties door het gebruik van geweld en/of bedreiging met geweld. In de onderhavige zaak gaat het om de afgifte van (een) goed(eren) en/of geldbedrag(en).
Gedwongen afgifte van ‘een geldbedrag’ en de pleegperiode
De rechtbank is, zoals reeds besproken onder 3.3.2, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging onder 2 genoemde goederen door de aangever aan de verdachte zijn afgegeven, evenals de specifiek genoemde geldbedragen. Ten aanzien van het overgebleven ‘geldbedragen’ overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte van mening was dat de aangever een schuld bij hem open had staan. Over het ontstaan en de legitimiteit van die schuld lopen de verklaringen van de aangever en de verdachte uiteen. Desalniettemin verklaren zij beiden dat de verdachte vanaf het late najaar van 2023 stelde dat de aangever enige schuld bij hem had.
Aangever heeft verklaard dat hij de wachtwoorden van zijn internetbankieren en zijn pincode onder bedreiging met geweld aan de verdachte heeft moeten verstrekken toen de terugbetalingen van de zogenaamde schuld niet naar wens van de verdachte verliepen. De mishandelingen, waarmee ook werd gedreigd, hebben vervolgens regelmatig plaatsgevonden, waardoor de aangever geld bleef overmaken. Zoals hierboven reeds overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Dat de verdachte de feitelijke beschikking had over de bankrekening van de aangever wordt bovendien ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] dat hij heeft gezien dat de verdachte op een van zijn telefoons toegang had tot de bank-app van de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook aannemelijk geworden dat de verdachte vanaf medio februari de volledige toegang had tot de bankrekening van de aangever.
De verklaring van de aangever dat hij vanaf medio februari meermaals is geslagen en gestompt door de verdachte vindt ondersteuning in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 1] en [medeverdachte] , die de aangever vanaf die periode met een blauw oog en/of kneuzingen in het gezicht hebben gezien. Ook de verdachte erkent dat de aangever in die periode vaak rondliep met blauwe plekken en/of rode vegen in het gezicht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de periode vanaf februari 2024 tot aan de aangifte overboekingen werden gedaan vanaf de bankrekening van de aangever naar de bankrekening van de verdachte en dat er betaalverzoeken (Tikkies) van de verdachte werden betaald vanaf de rekening van de aangever. Aangever verklaart hierover dat hij dit soms zelf moest doen, en dat soms de verdachte dit deed. De verdachte had immers toegang tot de bankrekening van de aangever. In een aantal gevallen kan uit de omschrijvingen die daarbij hoorden worden opgemaakt dat de aangever deze betalingen niet uit eigen beweging deed. Zo heeft de aangever tot tweemaal toe een Tikkie ontvangen van de verdachte voor ‘NietLuisteren.nl’ respectievelijk ‘Ga luisteren’ en toont het financieel overzicht op pagina 385 en 386 van het procesdossier verschillende overboekingen die volgens de verklaring van aangever door de verdachte bedacht zijn als dekmantel voor aflossing van de zogenaamde schuld (zoals ‘Shabu Shabu’, ‘Terugbetaling Albufeira’, ‘vakantie marmaris juni’ of ‘Geen omschrijving’).
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever in de periode van 1 februari 2024 tot en met 14 mei 2024 heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen door hem te slaan en te stompen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van 1 september 2023 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag en ’s-Gravenzande, tezamen en in vereniging met een ander, een ander genaamd [naam] , telkens door dwang, geweld of andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of andere feit
elijkheden
endoor misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam] ,
- heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard;
- heeft gedwongen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [naam] met of voor een derde, en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam]
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader
- op
Koningsnacht 2024 die [naam] geslagen tegen zijn lichaam en getrapt tegen zijn rug en in zijn kruis en tegen zijn achterhoofd terwijl hij met zijn voorhoofd op de grond lag
,en
- geslagen en gestompt in het gezicht en knietjes gegeven tegen zijn borst
,en
- een kapmes tegen de keel van die [naam] gezet en tegen die [naam] gezegd, terwijl hij, verdachte, het kapmes vast had, ‘Ok
é, leg je handen maar op tafel’ of woorden van gelijke aard of strekking
,en
- tegen die [naam] gezegd
o dat hij 19.000 euro was misgelopen doordat die [naam] afspraken had afgezegd
,en
o dat hij een schuld bij hem heeft van 94.000 euro
,en
o dat die [naam] of zeven jaar al zijn geld kon afstaan of de mannelijke hoer kon spelen
,en
o dat die [naam] brutaal en ongemanierd was en zijn, verdachtes, zaken waren mislukt
,en
o dat hij hem, verdachte, moest aanspreken met ‘baas’
,en
- tegen die [naam] gezegd dat hij wel iemand zou weten die zijn familie iets zou aandoen als hij niet door zou werken en hij wist waar hij woonde en dat hij zijn vader zou doodschieten en dat zijn moeder en zus dan werden ingezet als hoer en als hij naar de politie zou gaan zijn oma vermoord zou worden en die [naam] gevraagd of hij zijn vuurwapen erbij moest pakken
,en
- die [naam] bedreig
ddoor te zeggen: ‘Als ik je zie dan maak ik je dood’ en dat die [naam] zou worden doodgeschoten en te dreigen dat hij zijn neus of kaak zou breken
,en
- opdracht gegeven aan die [naam] om sigaretten naar hem te brengen en bij aflevering drie keer te blaffen als een hond
,en
- een account aangemaakt op Bullchat en foto’s gemaakt van (het geslachtsdeel) van die [naam]
,en
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en afspraken met klanten gemaakt en besproken met klanten welke seksuele handelingen zouden plaatsvinden en prijsafspraken gemaakt
,en
- instructies gegeven over werklocaties en de uit te voeren seksuele handelingen
,en
- vragen gesteld over het verloop van de seksafspraak en de uitgevoerde seksuele handelingen
,en
- het door die [naam] verdiende geld in ontvangst genomen;
2
hij in de periode van 1 februari 2023 tot en met 14 mei 2024 te Den Haag, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [naam] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen door die [naam] te slaan en
testompen in zijn gezicht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is namens de verdachte verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, ten hoogste een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in vereniging in de vorm van seksuele uitbuiting en aan afpersing.
De verdachte heeft de aangever gedurende een aantal maanden meermalen gedwongen tot afgifte van geldbedragen door hem te slaan en te stompen. Daarmee heeft hij de aangever veel angst aangejaagd, zijn lichamelijke integriteit geschonden en geen respect getoond voor het eigendom van een ander.
Mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting verdient naar het oordeel van de rechtbank een forse bestraffing, gelet op de grove inbreuk die daarbij wordt gemaakt op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid. De lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers wordt geheel ondergeschikt gemaakt aan het geldelijk gewin van de daders. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele uitbuiting nog geruime tijd ernstige psychische en emotionele schade kunnen ondervinden. Dit werd ter terechtzitting bevestigd door de verklaring die namens de aangever is voorgelezen. De verdachte heeft de aangever, die hem nota bene als een van zijn beste vrienden zag, op gewetenloze wijze stukje bij beetje in een positie gebracht waarin de aangever voor zijn gevoel niet anders kon dan prostitutiewerkzaamheden voor hem te verrichten en de verdiensten daarvan aan de verdachte af te staan. De verdachte heeft daarbij niet geschuwd gebruik te maken van geweld, bedreigingen en vernederingen om de aangever in die positie te brengen en te houden. In zijn verhoren bij de politie noch ter terechtzitting heeft de verdachte er blijk van gegeven enige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Dat rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2016 voor het laatst is veroordeeld, en wel voor een soortgelijk strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 maart 2025, waaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van zelfreflectie. Door de diagnose PNEA (psychogene niet-epileptische aanvallen) was er toen verdachte gedetineerd raakte geen sprake van een structurele dagbesteding. Door de ontkennende houding van de verdachte kon er geen inschatting worden gemaakt van het recidiverisico. De reclassering heeft zich onthouden van advies. Mocht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf opleggen dan adviseert de Reclassering de verdachte onder meer op te leggen een meldplicht bij de reclassering, een verplichte ambulante behandeling bij De Waag, een contactverbod met het slachtoffer, dagbesteding en het geven van openheid aan de reclassering aangaande (partner)relaties.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van Pro Justitia-rapportages van 26 februari 2025 van mw. dr. A.C. Hoek (psychiater) en dr. R.A.R. Bullens (klinisch psycholoog). Beide rapporten komen tot dezelfde conclusies, namelijk dat er op basis van de beschikbare informatie geen antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld kan worden, maar dat van antisociale trekken wel degelijk sprake is. Omdat de verdachte een (grotendeels) ontkennende verdachte is, kan er geen delictscenario worden opgesteld. Door het ontbreken van zowel een gedegen delictscenario als een vastgestelde psychische stoornis kunnen beide deskundigen geen advies geven over de mate van toerekenen van het tenlastegelegde. Nu er geen delictsanalyse en evenmin een uitspraak over de toerekeningsvatbaarheid mogelijk is, komen beiden deskundigen evenmin tot een beoordeling van het recidiverisico op basis van risicotaxatie-instrumenten. De klinisch psycholoog merkt daarbij op dat er in algemene zin wel zorgen zijn over toekomstig gewelddadig gedrag bij de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van de genoemde voorwaarden niet van toegevoegde waarde, met uitzondering van het contactverbod met het slachtoffer, dat tevens door de advocaat van de aangever ter terechtzitting is verzocht.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Sr
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid Sr is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven als omschreven in artikel 273f en artikel 317, eerste lid Sr. Aan de verdachte wordt ter zake van deze strafbare feiten bovendien – zie hieronder - een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheid dat de verdachte geen blijk heeft gegeven enige verantwoordelijkheid te nemen daarvoor en ook op het feit dat er zorgen bestaan over mogelijk toekomstig gewelddadig gedrag. De rechtbank acht het daarom met de officier van justitie van belang dat de mogelijkheid open blijft de verdachte na het uitzitten van zijn straf langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico op dat moment in kaart te brengen en naar een aanvaardbaar niveau te brengen of daar te houden. De rechtbank zal daarom de maatregel opleggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor artikel 273f, categorie II, als uitgangspunt vermeld 14 maanden gevangenisstraf. Categorie II houdt kortgezegd in dat sprake is van een situatie waaraan het slachtoffer zich niet zomaar kan onttrekken. Hij/zij wordt gedwongen dan wel bewogen door enig(e) (bedreiging met) geweld meer te werken dan hij/zij zou willen, doch kan (in enige mate) zelf besluiten welke (seksuele) handelingen worden verricht bij klanten. Indien (bedreiging met) geweld wordt ingezet als dwangmiddel, gaat het om licht geweld.
In het onderhavige geval acht de rechtbank strafverhogend dat de aangever in een relatief korte periode veel klanten heeft gehad en dat er tegen hem geweld is gebruikt ten einde de uitbuitingssituatie voort te laten duren. Voorts neemt de rechtbank in strafverhogende zin mee dat de uitbuitingssituatie enkel ten einde is gekomen door ingrijpen van een externe partij. Daarbij komt dat de verdachte zich jegens de aangever tevens schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De rechtbank ziet in bovengenoemde omstandigheden aanleiding een hogere straf op te leggen dan is opgenomen in het genoemde oriëntatiepunt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren, en daaraan het door de reclassering geadviseerde contactverbod als bijzondere voorwaarde verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.191,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2024. Dit bedrag bestaat uit € 18.191,37 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij verzoekt voorts de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de verdachte en zijn medeverdachte ten aanzien van de materiële schade met betrekking tot de gederfde inkomsten uit sekswerk á € 6.000,00 en het gehele gevorderde immateriële schadebedrag hoofdelijk aansprakelijk te stellen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 12.637,66. Ten aanzien van de immateriële schade concludeert de officier van justitie dat het gevorderde bedrag redelijk is, doch dat dit niet hoofdelijk moet worden toegewezen nu zij het niet wenselijk vindt dat de medeverdachte, die door haar een aanzienlijk kleinere rol toegedicht krijgt, als gevolg van zijn verdienvermogen uiteindelijk door hoofdelijke toewijzing voor de schade opdraait. Zij acht daarom € 8.000,00 toewijsbaar ten aanzien van immateriële schade. In totaal vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 20.637,76, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering in haar geheel niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging zou door het late indienen van de vordering door de benadeelde partij onvoldoende tijd hebben gehad een gedegen verweer tegen de vordering voor te bereiden. De zaak aanhouden en de verdediging in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen, zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of moet worden afgewezen, omdat de vordering in haar geheel onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de hoofdelijkheid heeft de raadsman aangevoerd dat deze op grond van artikel 6:102 BW rechtstreeks uit de wet volgt. Opdelen van de verplichting tot schadevergoeding is daarom volgens de raadsman wettelijk niet toegestaan.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Te laat ingediende vordering
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de vordering te laat is ingediend waardoor de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad een gedegen verweer voor te bereiden merkt de rechtbank op dat de wet in artikel 51g, derde lid Sr aan de benadeelde partij de mogelijkheid biedt de vordering in te dienen tot aan het moment van aanvang van het requisitoir van de officier van justitie. In de onderhavige zaak kon de verdediging voor de aanvang van de terechtzitting van 6 maart 2025 kennis nemen van de schriftelijke vordering. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig complexe vordering dat meer tijd geboden diende te worden dan de verdediging nu heeft gehad.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid dat uit het bewezenverklaarde medeplegen volgt dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW. Op grond van artikel 6:102 juncto artikel 6:166 BW zijn daarom alle mededaders van een strafbaar feit hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het door hen gezamenlijk gepleegde strafbare feit is ontstaan. Dat betekent dat de benadeelde partij ieder van de aansprakelijke personen voor het geheel kan aanspreken en dat de mededaders onderling in gelijke delen moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert. Naar het oordeel van de rechtbank is van dat laatste geen sprake.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘Goederen die [naam] heeft moeten afstaan’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het deel van het feit waarop dat gedeelte van de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘Schade t.g.v. afgesloten abonnementen’, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien aan de benadeelde partij met betrekking tot deze schadepost niet rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘geldbedragen die van rekening [naam] zijn afgeschreven’, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Het dossier bevat onvoldoende informatie om een voldoende accurate schatting te maken van deze bedragen. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘gederfde inkomsten uit sekswerk’ en ‘eigen risico zorgkosten’, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit ter grootte van € 6.049,39.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,00 .
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.049,39, bestaande uit € 6.049,39 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 mei 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 57, 273f en 317 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1º, 4º, 6º en 9º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
afpersing;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
zes (6) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij
op drie jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 2001 te [geboorteplaats] , zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 16.049,39 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat ziet op de afgeschreven bedragen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.049,39 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald,
gijzelingzal worden toegepast voor de duur van
115 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. S. van der Harg, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J.E. Stevers en Ö. Aydin, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2025.