ECLI:NL:RBDHA:2025:4488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
625957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis van de geheimhoudingskamer inzake verzoek tot beperkte kennisneming door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 een tussenvonnis uitgesproken naar aanleiding van een verzoek van de Staat der Nederlanden tot beperkte kennisneming van bepaalde gegevens, zoals bedoeld in artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eisende partijen, bestaande uit meerdere eisers uit Irak, hebben een procedure aangespannen tegen de Staat, vertegenwoordigd door de advocaat mr. W.I. Wisman, terwijl de eisers worden bijgestaan door mr. L. Zegveld. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder die van 31 december 2024, de zaak verwezen naar de geheimhoudingskamer om te beoordelen of de door de Staat verzochte beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. De geheimhoudingskamer heeft criteria vastgesteld voor deze beoordeling, waarbij het belang van gelijke toegang tot informatie voor partijen wordt afgewogen tegen het algemeen belang en de belangen van derden. De Staat is verplicht om geschoonde en ongeschoonde versies van de relevante documenten in te dienen, waarbij de geheimhoudingskamer zal bepalen of de redenen voor beperkte kennisneming voldoende zijn. De rechtbank heeft de Staat opgedragen om op 26 maart 2025 de gevraagde gegevens beschikbaar te stellen, waarna eisers de gelegenheid krijgen om te reageren op 23 april 2025. De beslissing van de rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Geheimhoudingskamer
Zaaknummer: C/09/625957 / HA ZA 22-219
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] , [woonplaats 1] (Irak),
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats 2] ,
4.
[eiser 4],
te [woonplaats 1] , [woonplaats 1] (Irak),
5.
[eiser 5] ',
te [woonplaats 1] , [woonplaats 1] (Irak),
6.
[eiser 6],
te [woonplaats 1] , [woonplaats 1] ,
7.
[eiser 7],
te [woonplaats 3] (Irak),
8.
[eiser 8],
te [woonplaats 3] (Irak),
9.
[eiser 9],
te [woonplaats 3] (Irak),
10.
[eiser 10],
te [woonplaats 3] (Irak),
11.
[eiser 11],
te [woonplaats 4] (Irak),
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eisers,
advocaat: mr. L. Zegveld,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MIN.V. DEFENSIE),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. W.I. Wisman.

1.De procedure

Het procesdossier
1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- het vonnis in de hoofdzaak en in incident van 31 december 2024, met de daarin genoemde stukken.
Het verdere verloop van de procedure1.2. In voornoemd vonnis van 31 december 2024 heeft de rechtbank de zaak naar de rolzitting van 15 januari 2025 verwezen om de teamvoorzitter van het team Handel van deze rechtbank in de gelegenheid te stellen de leden van de geheimhoudingskamer aan te wijzen. Voorts is daarin bepaald dat partijen op zo kort mogelijke termijn zullen vernemen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet. Inmiddels zijn de leden van de geheimhoudingskamer aangewezen en is vonnis bepaald op heden. In dit vonnis bepaalt de geheimhoudingskamer hoe de procedure wordt voortgezet.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnissen van 17 januari 2024 en 31 december 2024 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de geheimhoudingskamer. Deze kamer zal in ieder geval moeten beslissen of de door de Staat verzochte beperkte kennisneming, als bedoeld in artikel 22, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van bepaalde gegevens gerechtvaardigd is. Een dergelijke beperking is alleen mogelijk als sprake is van gewichtige redenen die dit noodzakelijk maken. De beslissing of de beperking gerechtvaardigd is vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor de zaak relevante informatie. Daartegenover staat dat kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van een partij of het belang van derden onevenredig kan schaden. Bij de beoordeling van het verzoek komt een belangrijke rol toe aan de betekenis van de gegevens voor het oordeel van de rechtbank in de hoofdzaak en de procespositie van partijen. Daarbij is van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door deze beperking wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd. Verder gaat het bij deze beoordeling niet om de vraag of de gegevens openbaar moeten worden, dat wil zeggen voor iedereen toegankelijk en dus ook voor anderen dan partijen, maar om de vraag of gewichtige redenen bestaan die zich tegen kennisneming van de gegevens door de partijen in het geding verzetten. In dit kader kan de geheimhoudingskamer ten slotte betekenis toekennen aan de (on)mogelijkheid tot het treffen van maatregelen – analoog aan hetgeen is bepaald voor de gevallen genoemd in artikel 22a Rv – die de mogelijke beperking van het recht op gelijke proceskansen in enige mate kan compenseren.
2.2.
Om tot een beoordeling te komen als hierboven onder 1 bedoeld, heeft de geheimhoudingskamer de volgende procedure vastgesteld.
2.3.
De Staat dient alle door de rechtbank gevraagde dan wel in het geding gebrachte gegevens/documenten waarvoor volgens de Staat geldt dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is in twee versies in te dienen bij de geheimhoudingskamer. Een geschoonde versie die geschikt is om door te zenden aan eisers en een ongeschoonde versie ten behoeve van de geheimhoudingskamer. Omwille van de overzichtelijkheid verzoekt de geheimhoudingskamer in de ongeschoonde versies markeringen aan te brengen zodat direct – zonder dat steeds de ongeschoonde en geschoonde versie naast elkaar hoeven te worden gelegd – duidelijk is welke onderdelen en passages van deze documenten de Staat niet wil delen met eisers. Concreet gaat het daarbij om de volgende documenten/gegevens:
- de targetfolder (genoemd in r.o. 1.6 en 5.9 van het tussenvonnis van 17 januari 2024);
- de uitwerkingen (processen-verbaal) van de verhoren die de Koninklijke Marechaussee heeft afgenomen van de Red Card Holder en de verbindingsofficieren die hem bijstonden (genoemd in r.o. 1.6 en r.o. 5.10.1 van genoemd tussenvonnis);
- annex 18 bij het document van CENTCOM getiteld “
Informal AR 15-6 Investigation Findings and Recommendations for the Al Haijah VBIED Factory strike, 02 June 2015” van 20 augustus 2015 (genoemd in r.o. 1.6 en 5.10.2 van genoemd tussenvonnis);
- de derde pagina van het Memorandum van de Commandant der Strijdkrachten getiteld “Onderzoek CIVAS melding 2 juni 2015 ´VBIED Facility’” van 30 juni 2016 (genoemd in r.o. 1.6 en 5.10.3 van genoemd tussenvonnis);
- de door de Staat op 22 mei 2024 genomen akte na tussenvonnis inclusief de daarbij in het geding gebrachte producties;
- de ongeschoonde bewegende beelden genoemd onder 3.2.8 van de genoemde akte na tussenvonnis, waarbij geldt dat deze naar hun aard en gelet op het daarover gestelde door de Staat, niet ten behoeve van eisers in geschoonde vorm hoeven te worden ingediend, omdat de beelden ook in die vorm informatie prijsgeven waarvan de Staat zich op het standpunt stelt dat deze voor beperkte kennisneming in aanmerking komt.
2.4.
De Staat zal zich verder dienen uit te laten over de vraag of hij de data van de aanvallen genoemd onder 3.2.2 in de akte na tussenvonnis d.d. 22 mei 2024 al dan niet onder de gevraagde beperkte kennisneming wil laten vallen. In het geval de Staat dit wenselijk acht, zal hij deze informatie eveneens op bovenbedoelde wijze in het geding moeten brengen.
2.5.
De Staat zal voorts ten aanzien van alle documenten en gegevens die in dit kader in het geding worden gebracht, zo concreet en gedetailleerd mogelijk moeten motiveren wat maakt dat sprake is van gewichtige redenen om bepaalde onderdelen of passages daarvan voor beperkte kennisneming in aanmerking te laten komen. Dit geldt ook voor de bewegende beelden. De geheimhoudingskamer wijst erop dat aan deze motivering hoge eisen moeten worden gesteld gelet op de mogelijke gevolgen voor de gelijke proceskansen van partijen. Verder zal de Staat moeten ingaan op de vraag hoe zijn standpunt ingrijpt op de hiervoor onder 2.1 genoemde door de geheimhoudingskamer af te wegen belangen.
2.6.
Indien de Staat zich op het standpunt stelt dat alleen een afdoende motivering voor de volgens hem bestaande gewichtige redenen en belangen kan worden gegeven door te verwijzen naar of in te gaan op bepaalde omstandigheden op een wijze die ertoe leidt dat voor onderdelen van die motivering ook gewichtige redenen bestaan die maken dat die niet ter kennis van alle partijen mogen komen, dan moet hij dit – wederom gemotiveerd – aangeven. De geheimhoudingskamer zal dan ook voor dit deel van de motivering moeten bepalen of sprake is van gewichtige redenen die maken dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Ook bij deze beoordeling worden hoge eisen gesteld aan de door de Staat daarvoor gegeven redenen. De procedure verloopt in dat geval overeenkomstig het hierboven onder 2.3 bepaalde, in die zin dat de Staat een geschoonde versie van de motivering indient die geschikt is voor doorzending aan eisers en een ongeschoonde versie ten behoeve van de geheimhoudingskamer.
2.7.
Ten slotte zal de Staat zich in dit kader tevens uit moeten laten over de vraag of, en zo ja, welke ruimte bestaat om maatregelen te treffen ter compensatie van ongelijke toegang tot informatie. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid om een gemachtigde advocaat en/of deskundige zijdens eisers, al dan niet met gebruikmaking van een geheimhoudingsovereenkomst, onder voorwaarden kennis te laten nemen van de gegevens waarover de geheimhoudingskamer van oordeel is dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
2.8.
Nadat de Staat heeft voldaan aan hetgeen hiervoor in de nrs. 2.3 t/m 2.7 is bepaald, zullen eisers in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren, een en ander zoals hierna in het dictum staat vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt de Staat om bij akte op de rol van 26 maart 2025 de gegevens/documenten beschikbaar te stellen en zich uit te laten, met inachtneming van hetgeen in de nrs 2.3 t/m 2.7 van dit vonnis is overwogen;
3.2.
bepaalt dat eisers vervolgens de gelegenheid zullen krijgen om bij akte te reageren op de rol van 23 april 2025;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot, mr. I.A.M. Kroft en mr. D. Biever en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.