ECLI:NL:RBDHA:2025:4466

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1451 en NL25.1453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot mensenhandel en Dublinverordening

In deze zaak hebben verzoekers, een Nigeriaans echtpaar, asielaanvragen ingediend in Nederland op 28 juli 2024. De Minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen niet inhoudelijk behandeld, maar op 10 januari 2025 overdrachtsbesluiten genomen, waarbij Spanje als verantwoordelijk land werd aangewezen. Verzoekers stellen slachtoffer te zijn van mensenhandel en hebben zich op 21 oktober 2024 bij de politie gemeld om aangifte te doen, maar de aangifte is nog niet opgenomen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld op 18 maart 2025 en oordeelt dat de verzoekers in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun aangifte te doen en te wachten op een vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en schorst de bestreden besluiten, zodat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Spanje totdat op de beroepen is beslist. De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangen van verzoekers bij het verkrijgen van zekerheid over hun situatie groter zijn dan het belang van de verweerder om de overdracht te effectueren. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.1451 en NL25.1453

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1995,

[verzoekster],geboren op [geboortedatum] 1996,
echtgenoten, beiden Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer], verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Procesverloop

Verzoekers hebben op 28 juli 2024 asielaanvragen ingediend in Nederland. Verweerder heeft de aanvragen niet inhoudelijk in behandeling genomen, maar heeft op 10 januari 2025 overdrachtsbesluiten genomen omdat verweerder Spanje verantwoordelijk acht voor de inhoudelijke behandeling van deze asielaanvragen.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep (NL25.1450 en NL25.1452) ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken gelijktijdig met de beroepen op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M.M.S.C. van Kaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij de afzonderlijk bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen, omdat verweerder Spanje verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat verzoeker op
14 november 2023 via Spanje het grondgebied van de EU is ingereisd en verzoekster op
26 december 2023. Op 10 april 2024 hebben zij in België een verzoek om internationale bescherming ingediend. Verweerder heeft op 26 augustus 2024 de autoriteiten van België verzocht om verzoekers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, Dublinverordening. Op 28 augustus 2024 zijn de autoriteiten van België hier niet mee akkoord gegaan. Verweerder heeft vervolgens op 30 augustus 2024 respectievelijk op
6 september 2024, de autoriteiten van Spanje verzocht om verzoekers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder a, van de Dublinverordening. Op 8 oktober 2024 respectievelijk 18 oktober 2024, heeft Spanje de verzoeken aanvaard, zodat op die data claimakkoorden tot stand zijn gekomen.
3. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Verzoekers doen onder meer een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, omdat zij slachtoffer zijn geworden van mensenhandel. Ten onrechte verwijst verweerder volgens verzoekers enkel naar paragraaf B8/3 van de Vreemdelingencirculaire. Uit genoemde paragraaf B8/3 van de Vc 2000 blijkt bovendien ook dat verweerder pas beslist nadat er een bericht van het Openbaar Ministerie is ontvangen over de vraag of de aanwezigheid van de vreemdeling al dan niet noodzakelijk is in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel. Verzoekers hebben zich op 21 oktober 2024 bij de politie Harderwijk gemeld om aangifte te doen van mensenhandel. Tegen verzoekster is gezegd dat zij zou worden gebeld als haar aangifte kon worden opgenomen. Verweerder heeft volgens verzoekers ten onrechte niet gewacht op het bericht van het Openbaar Ministerie. Verweerder heeft onder verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie onder meer gesteld dat het zijn van slachtoffer van mensenhandel geen gevolgen heeft voor de verantwoordelijkheidsvaststelling in de Dublinprocedure. Verweerder heeft daags voor de behandeling van de verzoeken en beroepen contact opgenomen met het Landelijk Coördinatiecentrum Mensenhandel en daar was geen aangifte van verzoekers bekend. Verweerder stelt ook dat het hem niet kan worden verweten dat verzoekers niet eerder aangifte hebben gedaan en dat het hem ook niet kan worden verweten dat de aangifte nog niet is opgenomen. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij mede daarom er van mag uitgaan dat verzoekers ook in Spanje aangifte kunnen doen van mensenhandel en dat de Spaanse autoriteiten. Verweerder wil de overdrachtsbesluiten dus effectueren en verzoekers op korte termijn overdragen aan Spanje.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het nationale recht volgt dat het indienen van de verzoeken om een voorlopige voorziening meebrengt dat verzoekers de behandeling van het beroep in beginsel in Nederland mogen afwachten. De voorzieningenrechter stelt ook vast dat de overdrachtstermijn nog niet is verstreken. Indien thans op de beroepen zou moeten worden beslist, heeft te gelden dat er geen verblijfstitel is verstrekt ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel en dat verweerder dus niet reeds vanwege het mogelijk slachtofferschap van verzoekers verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielverzoeken. De verklaringen die verzoekers hebben afgelegd in hun aanmeldgehoren duiden evenwel op het mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel. Verweerder heeft verzoekers in de aanmeldgehoren niet gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen en op hun rechten die daaruit voortvloeien. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder hiertoe wel aanleiding had moeten zien. Verweerder dient te allen tijde alert te zijn op signalen van mensenhandel, net als de Avim, het COa en Vluchtelingenwerk Nederland. Verweerder is ook bekend met landeninformatie over Nigeria en met name over de aanwezigheid van sterk georganiseerde criminele mensenhandelnetwerken en de wijze waarop zij slachtoffers naar Europa brengen, hen hier in hun macht blijven houden en tegelijkertijd de familie van slachtoffers in het land van herkomst bedreigen. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar het algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4346) en de reactie van 21 maart 2024 van TOELT (Team Onderzoek en Expertise Land en Taal) op vragen van verweerder naar aanleiding van deze Afdelingsuitspraak. Weliswaar wordt in de onderhavige procedure de beschermingsbehoefte van verzoekers niet inhoudelijk behandeld, maar de korte verklaringen die verzoekers hierover hebben afgelegd in het aanmeldgehoor over hoe zij naar Europa zijn gekomen passen in deze informatie over Nigeria.
5. Verzoekers hebben in hun beroepsgronden aangegeven dat zij zich tot de politie hebben gewend om aangifte te doen. Op vragen van de voorzieningenrechter heeft verzoekster ter zitting verklaard dat de politie Harderwijk heeft medegedeeld dat zij wordt gebeld zodra de aangifte kan worden opgenomen. Ter zitting heeft verzoekster verder verklaard dat de politie Harderwijk tot op heden geen contact heeft opgenomen en tot op heden niet de gelegenheid heeft geboden om de aangifte te laten opnemen. De voorzieningenrechter acht dit bezwaarlijk omdat de politie zal weten dat verzoekers in afwachting zijn van een mogelijke Dublinoverdracht en dus ook zal weten dat het belangrijk is dat zo spoedig mogelijk de aangifte moet worden opgenomen en moet worden verzonden naar het Openbaar Ministerie om een vervolgingsbeslissing te nemen en te beslissen, indien tot vervolging wordt overgegaan, of de aanwezigheid van verzoekers is vereist voor het strafrechtelijk onderzoek. In dat geval wordt een verblijfstitel verstrekt en indien verweerder een dergelijke verblijfstitel verstrekt, is verweerder tevens verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvragen en dienen de overdrachtsbesluiten te worden ingetrokken.
6. De voorzieningenrechter acht het relevant dat verzoekers in staat worden gesteld verklaringen af te leggen bij de politie en af te wachten of het Openbaar Ministerie zich bevoegd acht, of het Openbaar Ministerie voldoende aanknopingspunten heeft voor een strafrechtelijke vervolging, dit ook opportuun acht en vervolgens beslist of de aanwezigheid van verzoekers in Nederland gewenst is in verband met het strafrechtelijk onderzoek.
7. De rechtbank zal niet op de beroepen beslissen voordat de aangifte van mensenhandel die verzoekers willen doen daadwerkelijk is opgenomen en het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing heeft genomen en duidelijk is of de aanwezigheid van verzoekers in Nederland ten behoeve van die mogelijke vervolging noodzakelijk is. Om te voorkomen dat verzoekers worden overgedragen voordat de aangifte is opgenomen, wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen toe. Dit heeft tevens als gevolg dat de overdrachtstermijn niet op korte termijn verloopt. Indien de overdrachtsbesluiten niet worden vernietigd, vangt nadat op de beroepen is beslist een nieuwe overdrachtstermijn van zes maanden aan. De belangen van verzoekers bij de gevraagde voorziening en het verkrijgen van zekerheid dat zij niet worden overgedragen zolang er geen vervolgingsbeslissing is genomen, zijn aanzienlijk groter dan het belang van verweerder om op korte termijn de overdracht te kunnen effectueren. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verzoekers, wellicht met behulp van hun gemachtigde, nagaan wanneer hun aangifte wordt opgenomen en daarbij ook kenbaar maken dat de procedure bij de rechtbank wordt geschorst in afwachting van deze aangifte en de beslissing van het Openbaar Ministerie.
8. De voorzieningenrechter wijst derhalve om die reden de verzoeken om voorlopige voorziening toe, schorst de bestreden besluiten en bepaalt dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Spanje totdat op de beroepen tegen de bestreden besluiten is beslist. Het onderzoek in beroep zal worden heropend en worden aangehouden zoals bepaald in het bericht dat is geplaatst in de digitale dossiers van de betreffende procedures.
9. De voorzieningenrechter ziet gelet op de toewijzing van de verzoeken aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 907,-, zijnde 1 punt totaal voor de verzoekschriften met de wegingsfactor 1, vanwege de verknochtheid van de procedures.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten worden geschorst en dat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Spanje totdat is beslist op de beroepen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van totaal € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 maart 2025
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.