ECLI:NL:RBDHA:2025:445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/09/676560 / KG ZA 24-1119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging en identificatieplicht van de notaris in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme

In deze zaak vordert de notaris de opheffing van executoriaal beslag dat door H.B.C. Planontwikkeling B.V. is gelegd op zijn privévermogen. De notaris heeft een executieverkoop van een woning uitgevoerd, waarbij H.B.C. beslag heeft gelegd op de opbrengst. De notaris heeft de uitbetaling aan H.B.C. opgeschort, omdat hij zich in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moest vergewissen van de identiteit van H.B.C. en de deurwaarder. H.B.C. heeft echter geweigerd om de gevraagde identificatie te verstrekken, wat leidde tot een geschil over de rechtmatigheid van het beslag en de identificatieplicht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de notaris terecht de uitbetaling heeft opgeschort, omdat hij niet in staat was om het cliëntenonderzoek te voltooien. De rechtbank concludeert dat H.B.C. geen recht heeft op het privévermogen van de notaris, en dat het beslag derhalve ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter beveelt H.B.C. om het beslag op te heffen en verbiedt haar om opnieuw beslag te leggen, aangezien dit als misbruik van recht kan worden aangemerkt. H.B.C. wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de notaris, die in totaal € 1.717,37 bedragen. Dit vonnis is uitgesproken door mw. mr. S.J. Hoekstra-van Vliet op 10 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/676560 / KG ZA 24-1119
Vonnis in kort geding van 10 januari 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. A.A. Marcus te Capelle aan den IJssel,
tegen
H.B.C. PLANONTWIKKELING B.V., te Schoonhoven,
gedaagde,
advocaat: mr. W. van Leuveren te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna ‘de notaris’ en ‘HBC’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling van 20 december 2024.

2.De feiten

2.1.
De notaris exploiteert een notariskantoor in Rotterdam.
2.2.
HBC is een beleggingsvennootschap die zich, onder andere, bezig houdt met de verhuur van onroerend goed.
2.3.
HBC heeft uit hoofde van een vonnis van 21 juni 2023 van de rechtbank Gelderland een vordering op de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.4.
Op 20 juli 2023 heeft op initiatief van de hypotheekhouder de executoriale verkoop van de woning van [naam 1] aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaatsnaam] (hierna: de woning) ten overstaan van de notaris plaatsgevonden.
2.5.
HBC heeft op 25 juli 2023 ten laste van [naam 1] executoriaal beslag gelegd op de woning. Daarnaast hebben ook twee andere schuldeisers, [naam 2] en [naam 3] (hierna samen: [naam 2] ), ten laste van [naam 1] beslag op de woning gelegd.
2.6.
Het notarieel transport van de woning heeft op 2 augustus 2023 plaatsgevonden. Na voldoening van de hypotheekhouder resteerde er € 11.204,56 aan executieopbrengst. Dit bedrag is in depot gesteld op de kwaliteitsrekening bij de notaris.
2.7.
HBC heeft bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot het treffen van een rangregeling. Nadat de griffier de belanghebbenden op 18 juni 2024 in de gelegenheid heeft gesteld om eventuele vorderingen aan te melden, heeft HBC een vordering van € 19.408,85 aangemeld en [naam 2] een vordering van € 13.757,47.
2.8.
De rechtbank Gelderland heeft vervolgens op 16 augustus 2024 een staat van verdeling afgegeven waarin is bepaald dat HBC en [naam 2] , naar rato van de omvang van hun vorderingen, uit het restant van de executieopbrengst worden voldaan.
2.9.
De notaris heeft de deurwaarder van HBC, de heer B.E.J. Caminada van Caminada & Van Leeuwen Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Alphen aan de Rijn (hierna: de deurwaarder), bij e-mailbericht van 28 augustus 2024 geschreven dat HBC naar rato van haar vordering een bedrag van € 6.556,88 toekomt uit de executieopbrengst. De notaris heeft HBC verzocht zich te identificeren in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) middels een PEP en UBO-verklaring. Daarnaast is de deurwaarder om legitimatie gevraagd.
2.10.
De deurwaarder heeft bij e-mailbericht van 30 augustus 2024 laten weten dat niet aan het verzoek tot identificatie zal worden voldaan, omdat HBC noch de deurwaarder cliënten van de notaris zijn en daarom geen grondslag bestaat voor het verrichten van een (cliënt)onderzoek. De deurwaarder heeft daarnaast verzocht het bedrag van € 6.556,88 per ommegaande over te maken op zijn derdengeldenrekening.
2.11.
Partijen hebben daarna verder gediscussieerd over de vraag of HBC en/of de deurwaarder gehouden zijn medewerking te verlenen aan het (cliënt)onderzoek door de notaris.
2.12.
De rechtbank Gelderland heeft op verzoek van HBC op 11 oktober 2024 een bevelschrift (hierna: het bevelschrift) op grond van artikel 485 Rechtsvordering (Rv) afgegeven. De notaris is daarin gelast om de nog niet eerder voldane kosten uit de netto-executieopbrengst te voldoen en tot uitbetaling aan HBC (en [naam 2] ) over te gaan.
2.13.
Na opgave van de door de notaris gevraagde gegevens is aan de familie [naam 2] hun aandeel in de opbrengst uitbetaald. Het resterende bedrag dat de notaris van de executieopbrengst onder zich houdt ziet op de vordering van HBC.
2.14.
HBC heeft het bevelschrift op 20 november 2024 aan de notaris laten betekenen en daarbij een betalingsbevel gedaan. De notaris is niet tot uitbetaling aan HBC overgegaan.
2.15.
Nadien hebben (de advocaten van) partijen nog verder gecorrespondeerd. Dit heeft niet tot een minnelijke oplossing geleid.
2.16.
Op grond van het bevelschrift heeft HBC op 27 november 2024 ten laste van de notaris in privé executoriaal beslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank). De deurwaarder heeft ABN AMRO en Rabobank diezelfde dag verzocht de eventueel onder het beslag getroffen gelden te beperken tot € 10.000,00. Het beslag onder Rabobank heeft doel getroffen voor
€ 10.000,00.

3.Het geschil

3.1.
De notaris vordert, samengevat, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
alle door HBC op grond van het bevelschrift ten laste van de notaris gelegde executoriale beslagen ten laste van de notaris opheft, althans HBC gebiedt binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom;
HBC te verbieden executoriale beslagen te leggen op grond van het bevelschrift, op straffe van een dwangsom;
althans een passende voorziening treft;
met veroordeling van HBC in de werkelijke proceskostenkosten ter hoogte van
€ 11.434,50.
3.2.
De notaris legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. De door HBC ten laste van de notaris gelegde beslagen zijn onrechtmatig en dienen te worden opgeheven. De notaris heeft de uitbetaling aan HBC terecht opgeschort, omdat hij het cliëntonderzoek niet heeft kunnen voltooien als gevolg van de weigering van HBC daaraan mee te werken. Ook zijn de gelegde beslagen disproportioneel. Verder is er ten onrechte beslag gelegd op het privévermogen van de notaris; een geldige executoriale titel daarvoor ontbreekt. Nu HBC zich daarvan bewust is, dient zij te worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten.
3.3.
HBC voert verweer. HBC concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de notaris, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de notaris , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de notaris in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang van de notaris volgt uit de aard van zijn vorderingen.
Algemeen
4.2.
De onderhavige zaak is te herleiden tot de discussie die partijen (en de deurwaarder) voeren over de vraag of in de situatie – zoals hier aan de orde – waarbij executoriaal beslag is gelegd op de opbrengst van de executoriale verkoop van een woning, de beslaglegger gehouden is om zich te identificeren in het kader van de Wwft alvorens een notaris tot uitbetaling van (het aan de beslaglegger toekomende deel van) de executieopbrengst aan de beslaglegger kan overgaan.
4.3.
De notaris stelt zich op het standpunt dat hij de uitbetaling aan HBC terecht opschort, omdat hij het cliëntenonderzoek niet heeft kunnen voltooien. De notaris legt hieraan ten grondslag dat hij op grond van artikel 1a, lid 4, sub d, onder 1º Wwft is aangewezen als instelling in de zin van de Wwft indien hij bijstand verleend bij (i) het aan- of verkopen van registergoederen en/of (ii) het beheren van geld, effecten, munten, muntbiljetten, edele metalen, edelstenen of andere waarden. Dit brengt volgens de notaris mee dat hij in dit geval gehouden is tot het verrichten van een cliëntonderzoek in de zin van artikel 2a lid 1 Wwft. HBC kwalificeert als ‘cliënt’ in de zin van artikel 1 lid 1 Wwft, omdat met haar door de notaris een zakelijke relatie is aangegaan in het kader van de verdeling van de executieopbrengst en een uitkering uit de executieopbrengst aan haar dient te worden gedaan. Dit leidt op grond van artikel 3, lid 5 sub a en g Wwft tot de verplichting voor de notaris om een cliëntenonderzoek naar HBC te verrichten, zo stelt de notaris.
4.4.
HBC voert aan dat de notaris geen Wwft-dienst aan HBC verleent, maar slechts in opdracht van een derde een hypotheekrecht heeft geëxecuteerd. Volgens HBC is zij niet als ‘cliënt’ in het kader van de Wwft aan te merken, nu zij geen zakelijke relatie met de notaris is aangegaan en evenmin een transactie door de notaris laat uitvoeren. De executoriale verkoop van de woning ten overstaan van de notaris had namelijk al plaatsgevonden voordat HBC executoriaal beslag op de woning heeft gelegd. Ten slotte voert HBC aan dat zij ook geen opdracht tot het beheer van gelden aan de notaris heeft gegeven, nu de notaris de gelden op grond van een wettelijke plicht onder zich dient te houden tot een rangregeling is getroffen. Nu die rangregeling inmiddels is getroffen, is de notaris zonder meer gehouden tot uitkering over te gaan, aldus HBC.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de onder 4.2. geformuleerde vraag zich niet eenvoudig laat beantwoorden, nu de wet daarover geen uitsluitsel biedt en de beroepsorganisaties van de notaris en deurwaarder daarover nog altijd geen (openbaar) standpunt hebben ingenomen. Het is onder de gegeven omstandigheden niet geraden die rechtsvraag in kort geding (voorlopig) te beantwoorden. Dit betreft een ingewikkelde kwestie, waarover kennelijk binnen de branche geen consensus bestaat. De voorzieningenrechter acht het voor de rechtspraktijk en ter voorkoming van langlopende en kostbare geschillen echter van groot belang dat er op korte termijn wel duidelijkheid komt. Nu de notaris zich op opschorting van de uitbetaling aan HBC beroept, ligt het op zijn weg om deze kwestie formeel aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) voor te leggen. Mocht blijken dat het standpunt van de KNB niet wordt gedeeld door de Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dan ligt het in de rede dat deze beroepsverenigingen vervolgens
gezamenlijkhet toezichthoudende orgaan, het Bureau Financieel Toezicht (BFT) verzoeken om de nodige duidelijkheid te verstrekken op dit punt. Totdat die duidelijkheid er is, is de notaris naar oordeel van de voorzieningenrechter gerechtigd uitbetaling aan HBC op te schorten. Immers, terecht stelt de notaris zich op het standpunt dat hij slechts mag uitkeren zónder dat de door hem gevraagde gegevens zijn verstrekt, indien komt vast te staan dat een PEP en UBO-verklaring niet nodig zijn.
Opheffen beslag
4.6.
Volgens artikel 705 lid 2 Rechtsvordering (Rv) moet het beslag worden opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg van de notaris ligt om, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door HBC gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
4.7.
De notaris heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat HBC geen vordering heeft op hem in privé. HBC is op grond van het bevelschrift immers rechthebbende op (een deel) van het saldo op de notariële kwaliteitsrekening. Dit levert echter geen aanspraak op het privévermogen van de notaris op. Nu de notaris de gelden op de kwaliteitsrekening houdt voor degene die daarop recht heeft en de notaris slechts betalingen mag doen in opdracht van een rechthebbende, beschikt HBC bovendien over voldoende zekerheid voor haar vordering zodat het leggen van beslag onder de notaris ook om die reden onnodig is.
4.8.
Het voorgaande betekent dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het gelegde beslag. Dit brengt mee dat de vordering van de notaris om HBC te veroordelen het beslag op te heffen zal worden toegewezen. Omdat HBC tijdens de mondelinge behandeling al heeft toegezegd de ten laste van de notaris gelegde beslagen op te heffen, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat HBC deze veroordeling vrijwillig zal nakomen zodat er geen aanleiding is daaraan een dwangsom te verbinden.
Verbod (opnieuw) leggen van beslag
4.9.
De voorzieningenrechter zal aan HBC wel een verbod opleggen om op basis van het bevelschrift (opnieuw) beslag te leggen ten laste van de notaris. Gelet op de omstandigheid dat het bevelschrift geen aanspraak van HBC geeft op het privévermogen van de notaris, is het op dezelfde grond nogmaals leggen van beslag in voorkomend geval als misbruik van recht aan te merken. De voorzieningenrechter gaat er, gegeven de opstelling van HBC ter zitting, van uit dat HBC dit verbod niet zal overtreden en ziet daarom geen reden daaraan een dwangsom te verbinden.
Proceskosten
4.10.
HBC is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door HBC, worden de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief begroot. De proceskosten van de notaris worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.717,37
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt HBC alle op grond van het bevelschrift van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2024 ten laste van de notaris gelegde executoriale beslagen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op te heffen, voor zover dat al niet is gebeurd;
5.2.
verbiedt HBC om opnieuw beslag te leggen ten laste van de notaris op grond van het bevelschrift van de rechtbank Gelderland van 11 oktober 2024;
5.3.
veroordeelt HBC in de proceskosten van € 1.717,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als HBC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt HBC in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mw. mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.
liv