ECLI:NL:RBDHA:2025:4368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL23.21000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met homoseksuele geaardheid en problemen met geheim genootschap

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 maart 2025, wordt de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser heeft op 11 maart 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 10 juni 2021 door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder, op 30 juni 2022, dit besluit vernietigd. Op 20 juli 2023 heeft de eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. In een recent besluit van 13 november 2023 heeft de minister de asielaanvraag opnieuw afgewezen en geen verblijfsvergunning verleend. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer.

De rechtbank oordeelt dat de minister het proces-verbaal van een huisbezoek ten onrechte heeft betrokken bij de besluitvorming, en dat de minister niet voldoende heeft onderzocht of het buiten beschouwing laten van dit proces-verbaal gevolgen heeft voor de conclusie dat de homoseksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig is. Daarnaast heeft de minister de problemen van de eiser met een geheim genootschap niet onderzocht, wat ook als een gebrek in de besluitvorming wordt aangemerkt. De rechtbank past de bestuurlijke lus toe en geeft de minister de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank verwacht dat de minister binnen twee weken schriftelijk aangeeft of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en dat hij binnen zes weken na de uitspraak de eiser aanvullend hoort over de problemen met het geheim genootschap.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verzoekt partijen om de nodige stappen te zetten indien de minister de gebreken wil herstellen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21000

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1.1
Op 11 maart 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 10 juni 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het beroep van eiser tegen het besluit van 10 juni 2021 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
1.2
Op 20 juli 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
1.3
Bij besluit van 13 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Ook heeft verweerder in dit besluit bepaald dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt. Het bestreden besluit is tevens een terugkeerbesluit.
1.4.
Eiser heeft op 30 november 2023, 25 januari 2025 en 27 januari 2025 beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft op 3 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielaanvraag en besluitvorming
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1999 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is en Nigeria is ontvlucht nadat hij heeft geprobeerd een buurjongen te verkrachten en om die reden werd achtervolgd door buurtgenoten. Daarnaast wordt van eiser verwacht dat hij zijn vader opvolgt in een geheim genootschap. Dat wil hij niet en de leden van het genootschap zijn naar hem op zoek.
3. Verweerder acht eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder gelooft niet dat eiser homoseksueel is en dat hij om die reden problemen heeft ondervonden. Over het geheime genootschap heeft verweerder geen standpunt ingenomen.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
4.1.
Omdat verweerder na het instellen van dit beroep alsnog op de asielaanvraag heeft beslist, heeft eiser geen belang meer bij het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. In zoverre is het beroep niet-ontvankelijk.
4.2.
Eiser handhaaft het beroep, ook voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat hij een proceskostenveroordeling wenst. Verweerder heeft niet tijdig op de asielaanvraag beslist en het beroep, dat volgt op een ingebrekestelling, is destijds terecht ingesteld. Omdat de rechtbank (om andere redenen) een tussenuitspraak doet, stelt zij verweerder in de gelegenheid om alsnog een standpunt in te nemen over de proceskosten in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Het beroep tegen het bestreden besluit
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij om gezondheidsredenen niet kon verklaren
5.1.
Eiser heeft op 27 januari 2025 een brief van dezelfde datum van Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht overgelegd. Hierin staat dat bij hem een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. Eiser kampt met klachten zoals piekeren, herbelevingen, terneergeslagenheid, schuldgevoelens, nachtmerries en een verstoord slaappatroon. Hij heeft suïcidale gedachten die in het verleden hebben geleid tot suïcidepogingen. Eiser betoogt dat hij ernstige psychische problemen heeft die ook al aanwezig waren tijdens de gehoren, maar door verweerder niet zijn onderkend.
5.2.
Voor de beoordeling van de asielaanvraag zijn vooral het nader gehoor op 8 en 12 april 2021 en het aanvullend gehoor op 12 april 2023 van belang geweest. Voorafgaand aan deze gehoren is eiser opgeroepen op het spreekuur van Medifirst om te beoordelen of er medische beperkingen waren voor het horen. Op 25 maart 2021 is eiser zonder bericht niet op het spreekuur verschenen. Evenmin heeft hij gesteld dat het voor hem niet mogelijk was om daar te verschijnen. Dat op 25 maart 2021 geen beoordeling heeft plaatsgevonden van eventuele medische beperkingen voor het horen, komt onder deze omstandigheden voor rekening en risico van eiser. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat op grond van het rapport van Veldzicht aan te nemen is dat eiser bijna vier jaar daarvoor niet of onvoldoende in staat was om te worden gehoord over zijn asielaanvraag. Het rapport van nader gehoor bevat ook geen aanwijzingen in die richting.
Op 21 februari 2023 is eiser wel op het spreekuur van Medifirst verschenen. Hij stond op dat moment niet onder medische behandeling. Wel maakt het rapport van Medifirst melding van middelengebruik en suïcidale gedachten. Daarin zijn door Medifirst geen beperkingen gezien voor het horen. Eiser heeft niet nader toegelicht waarom die conclusie onjuist is en waarom uit het rapport van Veldzicht het tegendeel blijkt.
5.3.
Door eiser voorafgaand aan de gehoren uit te nodigen voor een onderzoek naar eventuele medische beperkingen voor het horen, heeft verweerder zorgvuldig gehandeld. Aan het eerste onderzoek heeft eiser niet deelgenomen en bij het tweede onderzoek zijn geen beperkingen voor het horen vastgesteld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die beperkingen er ten tijde van de gehoren wel waren. De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser
6.1.
Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Hij komt uit een andere cultuur en is niet gewend om diepgaand over zijn gevoelens te verklaren. Niet valt in te zien waarom het volgen van onderwijs of het verblijven en werken in verschillende Europese landen betekent dat van hem diepgaandere verklaringen mogen worden verwacht.
6.2.
De rechtbank is het met eiser eens dat verweerders verwijzing naar het door eiser gevolgde onderwijs en zijn verblijf in Europa niet zonder meer steekhoudende argumenten opleveren om van eiser diepgaande verklaringen te verwachten. Eiser heeft echter niet geconcretiseerd waaruit blijkt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. Ook van een man van weinig woorden mag, als hij (met name) vanwege zijn gestelde homoseksualiteit asiel aanvraagt in Nederland, in beginsel worden verwacht dat hij deze aanvraag kan toelichten met verklaringen die inzicht geven in zijn seksuele geaardheid, zijn gevoelens daarover en de problemen in het land van herkomst. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in dit verband onredelijk hoge eisen heeft gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Verweerder heeft het proces-verbaal van het huisbezoek in Odijk ten onrechte betrokken bij de besluitvorming
7.1.
Op 24 januari 2023 hebben twee verbalisanten een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, waaruit blijkt dat zij op 3 januari 2023 een woning in Odijk hebben bezocht. Zij hebben eiser daar aangetroffen en hebben hem een aantal vragen gesteld. Verweerder heeft dit proces-verbaal betrokken bij zijn besluitvorming.
7.2.
Eiser voert aan dat met het huisbezoek in Odijk een disproportionele inbreuk is gemaakt op zijn recht op privacy. Daarnaast is volgens eiser niet inzichtelijk wat de aanleiding was voor het huisbezoek, omdat verweerder het betreffende ‘signaal’ ten onrechte niet in het geding heeft gebracht.
7.3.
Verweerder wijst erop dat het huisbezoek een wettelijke basis had. Volgens hem is het niet nodig om het signaal in het geding te brengen, maar hij is bereid dat (met een beroep op beperking van de kennisneming) alsnog te doen als de rechtbank dat nodig vindt.
7.4.
De rechtbank stelt voorop dat in het proces-verbaal is vermeld wat de zakelijke inhoud is van het signaal dat de aanleiding vormde voor het instellen van een onderzoek; eiser heeft erkend dat hij de vader is van een kind dat met haar moeder in Odijk woont, wat vragen oproept over de stelling van eiser dat hij homoseksueel is. De rechtbank acht het proces-verbaal op dit punt voldoende inzichtelijk en heeft het daarom niet nodig geacht om het onderliggende stuk op te vragen.
7.5.
De beroepsgrond dat het huisbezoek een disproportionele inbreuk vormt op eisers recht op privacy slaagt in zoverre dat verweerder niet voldoende heeft toegelicht waarom voor het relatief ingrijpende onderzoeksmiddel van een huisbezoek is gekozen. Verweerders argument dat het huisbezoek een wettelijke basis had, is niet voldoende, want dat betekent nog niet dat van deze wettelijke bevoegdheid zonder meer gebruik mag worden gemaakt. Verweerder heeft niet toegelicht waarom het afleggen van een huisbezoek volgens hem noodzakelijk was en waarom niet voor een minder ingrijpend alternatief kon worden gekozen, bijvoorbeeld het door eiser genoemde alternatief van een gehoor over dit onderwerp. Dat eiser de verbalisanten toestemming heeft gegeven om de woning te betreden of daar in elk geval geen bezwaar tegen heeft gemaakt, maakt de gekozen onderzoeksmethode niet alsnog evenredig en betekent ook niet dat de resultaten van dat huisbezoek ten grondslag gelegd mogen worden aan verweerders besluitvorming. De conclusie is dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het proces-verbaal van 24 januari 2023 mede ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit en dat het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd.
7.6.
Het is in de eerste plaats aan verweerder om te beoordelen of het buiten beschouwing laten van het proces-verbaal van 24 januari 2023 gevolgen heeft voor zijn conclusie dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank ziet (mede) hierin aanleiding om een tussenuitspraak te doen. In 9.2 en verder legt de rechtbank uit wat dit concreet betekent.
Verweerder heeft de gestelde problemen in verband met het geheime genootschap ten onrechte niet onderzocht en beoordeeld
8.1.
Tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn vader moet opvolgen in een geheim genootschap en dat hij bang is voor de leden van dat genootschap, ook al is dat niet de directe reden van zijn vertrek uit Nigeria (blz. 4 tot en met 7 rapport nader gehoor). Verweerder heeft hier tijdens het nader gehoor en het aanvullend gehoor geen nadere vragen over gesteld. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder niets over dit mogelijke asielmotief overwogen.
8.2.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen standpunt heeft ingenomen over de problemen met het geheime genootschap. Deze beroepsgrond slaagt. Het had op de weg van verweerder gelegen om eiser vragen te stellen over dit onderwerp en daar een standpunt over in te nemen. Door dit niet te doen, heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
8.3.
Hieraan doet niet af dat het voor de hand had gelegen dat eiser hier in de zienswijze aandacht voor had gevraagd. Eiser heeft weliswaar verklaard dat zijn probleem met het geheime genootschap niet de reden was van zijn vertrek, maar hij heeft ook verklaard dat hij (wel) vreest voor de leden van het genootschap. Het argument van verweerder ter zitting dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat sprake is van een smoes, betekent niet dat eiser heeft verklaard dat de problemen met het geheime genootschap zijn verzonnen. Eiser heeft verklaard dat hij op de vlucht was vanwege zijn homoseksualiteit en de poging tot verkrachting van een buurjongen. Eiser schaamde zich hiervoor en heeft daarom tegen de vriend bij wie hij onderdak vroeg gezegd dat hij op de vlucht was voor het geheime genootschap. Dat eiser zijn vriend niet heeft ingelicht over de hoofdreden van zijn vertrek, betekent op zichzelf nog niet dat de problemen met het geheime genootschap niet bestaan.
8.4.
Ook om deze reden doet de rechtbank een tussenuitspraak.
Conclusie en vervolg van de procedure
9.1.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en berust het niet op een deugdelijke motivering.
9.2.
Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslecht de bestuursrechter het hem voorgestelde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank stelt verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door
(a) eiser alsnog te horen over de gestelde problemen met het geheime genootschap en daarover een aanvullend besluit te nemen en
(b) in dat aanvullende besluit tevens te beoordelen of het buiten beschouwing laten van het proces-verbaal van 24 januari 2023 gevolgen heeft voor verweerders standpunt dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is.
9.3.
De rechtbank verwacht van verweerder dat hij binnen twee weken schriftelijk (a) kenbaar maakt of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en
(b) het in 4.2 bedoelde standpunt over de proceskosten inneemt.
Als verweerder geen gebruik wil maken van deze gelegenheid, doet de rechtbank in beginsel zonder nieuwe zitting einduitspraak.
9.4.
Als verweerder de gebreken in het bestreden besluit wil herstellen, wordt van hem verwacht dat hij eiser (gelet op de lange duur van de asielprocedure) binnen zes weken na vandaag aanvullend hoort, eiser in de gelegenheid stelt om correcties en aanvullingen op het rapport van dat gehoor in te dienen en binnen vier weken na dat gehoor een aanvullend besluit neemt. Als het aanvullende besluit voor eiser positief is, wordt van verweerder verwacht dat hij direct een standpunt inneemt over de proceskosten in verband met de inhoudelijke behandeling van het beroep. Als het aanvullende besluit voor eiser negatief is, krijgt eiser vier weken de tijd om schriftelijk te reageren op het aanvullende besluit en beslist de rechtbank daarna over het vervolg van de procedure.
9.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt verweerder om binnen twee weken (a) een standpunt in te nemen over de proceskosten in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en (b) de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen;
- verzoekt partijen om, als verweerder de gebreken in het bestreden besluit wil herstellen, binnen de gestelde termijnen de in 9.4 vermelde vervolgstappen te zetten en alle nieuwe stukken aan het dossier toe te voegen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.