In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 maart 2025, wordt de asielaanvraag van een Nigeriaanse eiser behandeld. De eiser heeft op 11 maart 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 10 juni 2021 door de minister van Asiel en Migratie werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder, op 30 juni 2022, dit besluit vernietigd. Op 20 juli 2023 heeft de eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. In een recent besluit van 13 november 2023 heeft de minister de asielaanvraag opnieuw afgewezen en geen verblijfsvergunning verleend. De rechtbank heeft de zaak op 5 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.W.J. van der Meer.
De rechtbank oordeelt dat de minister het proces-verbaal van een huisbezoek ten onrechte heeft betrokken bij de besluitvorming, en dat de minister niet voldoende heeft onderzocht of het buiten beschouwing laten van dit proces-verbaal gevolgen heeft voor de conclusie dat de homoseksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig is. Daarnaast heeft de minister de problemen van de eiser met een geheim genootschap niet onderzocht, wat ook als een gebrek in de besluitvorming wordt aangemerkt. De rechtbank past de bestuurlijke lus toe en geeft de minister de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank verwacht dat de minister binnen twee weken schriftelijk aangeeft of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en dat hij binnen zes weken na de uitspraak de eiser aanvullend hoort over de problemen met het geheim genootschap.
De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verzoekt partijen om de nodige stappen te zetten indien de minister de gebreken wil herstellen. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.