In deze zaak heeft verzoekster op 15 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER, ingediend op 3 mei 2023. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 2 februari 2024 de aanvraag ingewilligd. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en verzoekster geheel tegemoet is gekomen, is het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De wegingsfactor is vastgesteld op 'licht', omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot het genoemde bedrag.