ECLI:NL:RBDHA:2025:43

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
NL24.49778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat eiser had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser had op 10 oktober 2018 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 16 december 2019 door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Eiser had hiertegen beroep ingesteld, dat op 21 november 2022 gegrond werd verklaard door de rechtbank, maar de minister ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde op 22 augustus 2024 het hoger beroep van de minister gegrond, maar bevestigde ook een deel van de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Eiser stelde de minister op 22 november 2024 in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en diende op 12 december 2024 beroep in. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 22 februari 2025 verstrijkt, was nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en concludeerde dat het beroep niet voldeed aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier mr. B.A. Smit, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Bij besluit van 16 december 2019 heeft de minister de asielaanvraag van eiser van
10 oktober 2018 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Daarbij heeft de minister geweigerd eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moest verlaten.
2. Bij uitspraak van 21 november 2022 (NL20.20546) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, nadat bij uitspraak van 16 november 2020 in hoger beroep een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 oktober 2020 (NL19.31224) was vernietigd. De rechtbank heeft in de uitspraak van 21 november 2022 het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarin een terugkeerbesluit is genomen, aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend en de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. De minister is door de rechtbank opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen.
3. Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van
22 augustus 2024 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
21 november 2022 vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 16 december 2019 had vernietigd omdat daarin een terugkeerbesluit is genomen en aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. De Afdeling heeft de uitspraak voor het overige bevestigd.
4. Bij brief van 22 november 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Op 12 december 2024 heeft eiser beroep ingesteld.
5. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

6. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
7. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
8. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Deze termijn geldt eveneens voor de bij uitspraak van 22 augustus 2024 door de Afdeling aan de minister gegeven opdracht om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zal in het geval van eiser verstrijken op 22 februari 2025. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 22 november 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid van de Awb.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.