ECLI:NL:RBDHA:2025:4268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
AWB 24/2473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om Nederlanderschap op basis van taakstraffen en openbare orde

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om het Nederlanderschap te verlenen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 5 januari 2023, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank behandelt het beroep op 12 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen onderscheid maakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke taakstraffen in het beleid, en dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie, omdat hij een taakstraf van 60 uren heeft gekregen, wat boven de beleidsmatige ondergrens van 36 uren ligt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van het beleid wordt afgeweken. Eiser had een voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen, maar de rechtbank stelt vast dat dit niet betekent dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/2473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. pater),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag om aan hem het Nederlanderschap te verlenen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Eiser is bij vonnis van 7 februari 2020 veroordeeld tot 60 uren taakstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde heeft de politierechter gesteld dat eiser zich dient te melden op afspraken met de reclassering. Eiser heeft op 6 januari 2022 een verzoek om naturalisatie ingediend.
Primair besluit
4. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie. Een van de voorwaarden is dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Dat staat in artikel 9, eerste lid en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). In de Handleiding voor toepassing van de RWN (de Handleiding) staat onder meer dat er gedurende een periode van vijf jaren, direct voorafgaande aan de indiening van het naturalisatieverzoek, geen sprake mag zijn geweest van een misdrijf, de sanctionering van een misdrijf of de tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie. Deze zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaren is in dit geval nog niet verstreken. Ook zijn er volgens de minister geen bijzondere redenen op grond waarvan van de gehanteerde richtlijnen moet worden afgeweken.
Bestreden besluit
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt en is gehoord door de minister. In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
5.1
De minister heeft in het besluit aangegeven dat, als er aan een voorwaardelijke straf een proeftijd is verbonden en de verzoeker de proeftijd goed heeft doorstaan, de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) begint op het moment dat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Als de verzoeker tijdens de proeftijd heeft voldaan aan een bijzondere voorwaarde dan begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop aan deze bijzondere voorwaarde is voldaan. Uit het door eiser overgelegde afloopbericht blijkt dat het toezicht in de vorm van de opgelegde meldplicht per 3 maart 2022 is beëindigd. Op die datum is de rehabilitatietermijn begonnen.
5.2
In het bestreden besluit gaat de minister verder in op dat wat eiser ten aanzien van de bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht. De minister meent dat eiser niet heeft onderbouwd dat aan hem en taakstraf is opgelegd, omdat hij een geldboete niet kon betalen. Eiser is zelf verantwoordelijk om ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak de gevolgen van een eventuele straf voor het verzoek om naturalisatie aan de orde te stellen. Hoewel eiser niet aanwezig was bij zijn strafzaak, werd hij wel bijgestaan door een advocaat die zijn belangen behartigde, aldus de minister.
5.3
Ten aanzien van de andere door eiser gestelde bijzondere omstandigheden, zoals de medische omstandigheden, de lage kans op recidive, de uit de hand gelopen ruzie, de omstandigheid dat eiser inmiddels is gescheiden en het leren van de Nederlandse taal door eiser, stelt de minister zich op het standpunt dat deze omstandigheden niet maken dat niet langer sprake is van een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde.
De gronden van beroep
6. Eiser wijst in de gronden van beroep op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (de Afdeling) van 30 augustus 2023. [1] In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister onvoldoende onderscheid maakt tussen de verschillende op te leggen straffen. Eiser meent dat er in het beleid een onderscheid moet worden gemaakt tussen een voorwaardelijke taakstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf. Aan eiser is een voorwaardelijke straf opgelegd en daarom vormt hij geen gevaar voor de openbare orde.
6.1
Volgens eiser is het verder onbegrijpelijk dat de minister het beleid hanteert zoals weergegeven onder 5.1. Volgens eiser is het onbegrijpelijk dat gunstige omstandigheden die er enerzijds toe leiden dat er gekozen wordt voor een voorwaardelijke straf er anderzijds ertoe leiden dat eiser langer wordt gezien als een gevaar voor de openbare orde.
6.2
Eiser voert ook aan dat hij heeft uitgelegd waarom hem een taakstraf is opgelegd in plaats van een boete. In vergelijkbare gevallen wordt een boete opgelegd van minder dan € 900, zodat eisers aanvraag bij het opleggen van een boete niet zou zijn afgewezen. Verder voert eiser aan dat de politierechter mondeling vonnis heeft gewezen en dat het vonnis daarom geen motivering bevat, zodat eiser niet kan onderbouwen waarom aan hem een taakstraf is opgelegd.
6.3
Eiser voert aan dat het gunstiger zou zijn geweest als hij onvoorwaardelijk tot een taakstraf van 60 uren zou zijn veroordeeld. Omdat eiser tot een voorwaardelijke straf is veroordeeld, met daarbij een meldplicht als voorwaarde, met een proeftijd van twee jaren, vangt zijn rehabilitatietermijn pas twee jaren na de veroordeling aan. Dit is volgens eiser de wereld op zijn kop.
6.4
Eiser vindt dat er op basis van het huidige beleid te snel sprake is van een gevaar voor de openbare orde en dat er te weinig sprake is van een individuele beoordeling. Er wordt te weinig rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan. In het geval van eiser was er sprake van noodweer, aldus eiser.
Toetsingskader
7. Voordat de rechtbank de gronden van het beroep beoordeelt zet zij eerst het toetsingskader uiteen.
7.1
Zoals de Afdeling ook in eerder genoemde uitspraak van 30 augustus 2023 heeft geoordeeld dient het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde. De minister moet evenwel onder bepaalde omstandigheden afwijken van het beleid. Volgens de Afdeling maakte het beleid, zoals dit gold ten tijde van die uitspraak, onvoldoende onderscheid naar de zwaarte van de sanctie in het geval er een taakstraf is opgelegd. Het beleid stond op dit punt niet in verhouding tot de ermee te dienen doelen en daarmee in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de minister het beleid gewijzigd. In het gewijzigde beleid staat dat, net als bij vermogenssancties, een ondergrens is aangebracht ten aanzien van taakstraffen die worden tegengeworpen. De ondergrens houdt in dat de minister in de naturalisatieprocedure elke voorwaardelijke of onvoorwaardelijke taakstraf van 36 uren of meer tegenwerpt. [2]
7.3
Verder staat er in het beleid dat, als sprake is van een voorwaardelijk opgelegde straf waaraan een proeftijd is verbonden, de proeftijd moet zijn verstreken voordat de vreemdeling in aanmerking kan komen voor naturalisatie. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw strafbare feiten pleegt, en de voorwaardelijk opgelegde straf dus niet alsnog ten uitvoer wordt gelegd, begint de rehabilitatietermijn (achteraf bezien) op het moment waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden. Er is immers geen sprake van de tenuitvoerlegging van een straf. Als de vreemdeling gedurende de proeftijd heeft voldaan aan een bijzondere voorwaarde (bijvoorbeeld betaling van een geldsom of het verrichten van arbeid) begint de rehabilitatietermijn op het moment waarop die bijzondere voorwaarde is vervuld.
7.4
Uit onder andere de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024 [3] volgt dat de minister ervan mag uitgaan dat de strafrechter eventuele verzachtende omstandigheden heeft meegewogen in het strafvonnis. In de naturalisatieprocedure is er geen ruimte voor het beoordelen van de omstandigheden die hebben geleid tot het plegen van het misdrijf. Uit deze uitspraak volgt ook dat de vreemdeling bijzondere feiten en omstandigheden naar voren kan brengen die kunnen leiden tot de conclusie dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde. [4]
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank stelt eerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser is veroordeeld, zoals hiervoor is weergegeven onder 3. De rechtbank stelt verder vast dat de aan eiser opgelegde taakstraf boven de in het beleid aangebrachte ondergrens van 36 uren uitkomt. Volgens het nieuwe beleid mag de minister de taakstraf aan eiser tegenwerpen.
8.1
In geschil is echter de vraag of de minister in het beleid ten onrechte geen onderscheid maakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke taakstraffen. Anders dan eiser ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister ten onrechte geen onderscheid maakt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de ondergrens een taakstraf van 36 uren is, ongeacht of sprake is van een voorwaardelijke of onvolwaardige straf. Of er nu sprake is van een voorwaardelijke of een onvoorwaardelijke straf, er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een strafbaar feit waaraan eiser ook schuldig is bevonden. Dat maakt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar voor de openbare orde oplevert, als bedoeld in artikel 9, eerste lid en onder a, van de RWN. Eisers enkele stelling dat het onredelijk is om dit aan hem tegen te werpen is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
8.2
Het betoog van eiser dat de gunstige omstandigheden die er enerzijds toe leiden dat er gekozen wordt voor een voorwaardelijke straf er anderzijds toe leiden dat eiser langer wordt gezien als een gevaar voor de openbare orde, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Daartoe overweegt de rechtbank dat de strafrechter aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bepaalt of een voorwaardelijke of een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd. De stelling van eiser dat een voorwaardelijke straf is opgelegd en dat daarmee sprake is van een minder zwaardere sanctie die niet tegengeworpen had moeten worden, volgt de rechtbank zonder nadere duiding dan ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen grond voor het oordeel dat het beleid op dit punt niet in een evenredige verhouding staat tot de ermee te dienen doelen en daarmee in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
8.3
Het voorgaande geldt ook voor de stelling van eiser dat hem een taakstraf is opgelegd omdat hij een geldboete niet kon betalen, en dat als hem een geldboete zou zijn opgelegd deze, gelet op de oriëntatiepunten, een geldboete van € 810,- zou zijn. Ook ten aanzien van deze stelling geldt dat de strafrechter aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bepaalt of een geldboete of een taakstraf wordt opgelegd. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het bij de strafrechter aan de orde te (laten) stellen van de eventuele gevolgen van de straf voor zijn naturalisatieverzoek. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat eiser zijn standpunt niet heeft onderbouwd. De stelling van eiser dat het mondelinge vonnis van de politierechter geen motivering bevat, doet aan het voorgaande niet af. Het ligt op de weg van eiser om zijn stelling te onderbouwen. De niet onderbouwde stelling van de gemachtigde van eiser dat wel is gebeld met het Openbaar Ministerie, maar dat zij geen nadere motivering kunnen geven, acht de rechtbank onvoldoende. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich verder terecht op het standpunt gesteld dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er niet langer een ernstig vermoeden bestaat dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt niet is gebleken. De door eiser gestelde omstandigheden zijn niet dusdanig bijzonder dat de minister van het beleid had moeten afwijken. Verder treft het betoog van eiser dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan ook geen doel, omdat de minister er terecht van uit is gegaan dat deze omstandigheden door de strafrechter zijn meegewogen. Het betoog van eiser dat het gunstiger zou zijn geweest als hij onvoorwaardelijk tot een taakstraf van 60 uren zou zijn veroordeeld leidt evenmin tot een ander oordeel. Het is niet aan de minister noch aan deze rechtbank om het door de strafrechter gegeven oordeel te heroverwegen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het verzoek om naturalisatie terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, overweging 3, ECLI:NL:RVS:2024: 4887.
3.Zie uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, overweging 5, ECLI:NL:RVS:2024: 4887.
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, overweging 6.1, ECLI:NL:RVS:2024:4887.