ECLI:NL:RBDHA:2025:426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
NL24.25485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep inzake visum kort verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had op 24 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 28 augustus 2023 door de minister werd afgewezen. Hierop heeft de eiser bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 4 juni 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de eiser op 7 november 2024 beroep ingesteld, maar dit beroep werd later ingetrokken. Bij de intrekking van het beroep verzocht de eiser om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen van de rechtbank werd uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de eiser het beroep had ingetrokken omdat er inmiddels een visum was verleend, de minister niet had aangetoond op welke datum het bestreden besluit was uitgereikt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen door de minister, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer 1]
mede namens zijn partner en minderjarige kinderen
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3]
V-nummers: [V-nummer 2] , [V-nummer 3] en [V-nummer 4]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 24 augustus 2023 voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verzoeker heeft het beroep op 7 november 2024 ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. [2] Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken, omdat inmiddels alsnog een visum is verleend. Daarbij geeft eiser aan dat het belang bij het beroep is komen te ontvallen, maar verweerder heeft nog steeds niet aangetoond op welke datum het bestreden besluit is uitgereikt.
3. Verweerder stelt zich in zijn brief van 20 november 2024 op het standpunt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat niet aan eiser tegemoet is gekomen en het procesbelang niet door toedoen van verweerder is komen te ontvallen.
4. Nu het beroep is ingetrokken heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling of is aangetoond wanneer het bestreden besluit kenbaar is gemaakt. Verder volgt uit de reactie van verweerder van 20 november 2024 dat het visum niet is verleend vanwege het ingestelde beroep. Gelet hierop is geen sprake van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit proceskosten bestuursrecht.