ECLI:NL:RBDHA:2025:4254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
SGR 22/4752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding proceskosten na intrekken beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Stichting Animal Rights, vertegenwoordigd door mr. M. van Duijn, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, vertegenwoordigd door mr. R.C. de Jong. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de reactie van het college op dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het college verplicht is om de kosten die verzoekster heeft moeten maken te vergoeden. Dit omvat het betaalde griffierecht van € 365,- en de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt in zowel bezwaar als beroep. De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar vastgesteld op € 1.348,- en in beroep op € 2.721,-, wat leidt tot een totale vergoeding van € 4.069,-. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot deze vergoeding en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2025 in de zaak tussen

Stichting Animal Rights, uit Den Haag, verzoekster

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, het college
(gemachtigde: mr. R.C. de Jong, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).

Inleiding

1. Verzoekster heeft haar beroep ter zitting van 12 maart 2025 ingetrokken en de rechtbank verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
1.1.
Het college heeft ter zitting op dit verzoek gereageerd.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op grond van artikel 8:75 van de is de rechtbank bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Omdat verzoekster beroep heeft moeten instellen om van het college een besluit op bezwaar te krijgen, moet het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster vergoeden. Het college wordt ook veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. [1] De vergoeding van de proceskosten wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
3.1.
Proceskosten in bezwaarHet college heeft ter zitting haar standpunt gehandhaafd dat het bezwaarschrift geen verzoek bevat tot vergoeding van de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. In de loop van de beroepsprocedure met zaaknummer SGR 21/7376 heeft de rechtbank de brief van verzoekster van 12 februari 2022 op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb verwezen naar het college ter behandeling als bezwaar. Niet is in geschil dat in het inleidend beroepschrift van 17 november 2021 in die procedure is verzocht om een proceskostenvergoeding. Nu de brief van 12 februari 2022 als processtuk in diezelfde beroepsprocedure was overgelegd, heeft het 17 november 2021 gedane verzoek om een proceskostenvergoeding in redelijkheid ook te gelden voor de brief van 12 februari 2022.
3.3.
De bijstand door een gemachtigde in bezwaar levert 2 punten op (een punt voor het indienen van een bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,- bij een wegingsfactor 1).
3.4.
De proceskosten in bezwaar komen hiermee op een bedrag van € 1.348,-.
3.5.
Proceskosten in beroepDe bijstand door een gemachtigde in beroep levert drie punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en twee punten voor het verschijnen op de zitting (op 20 februari 2024 en 12 maart 2025) met een waarde per punt van € 907,-).
3.5.1.
Voor toepassing van wegingsfactor 1,5, zoals door verzoekster verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. De zaak heeft tot een omvangrijke stukkenwisseling geleid, maar is niet zodanig complex dat een hogere wegingsfactor dan gemiddeld aangewezen is. Dit betekent dat de rechtbank ook voor de proceskosten in beroep wegingsfactor 1 hanteert.
3.5.2.
De proceskosten in beroep komen hiermee op een bedrag van € 2.721,-.

Conclusie en gevolgen

4. Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken.
5. Toegekend wordt in totaal € 4.069,-.

Beslissing

De rechtbank:
­ draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster te vergoeden;
­ veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 4.069,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF7218.