ECLI:NL:RBDHA:2025:4213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
C/09/661656 / FA RK 24-1230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatie jong-meerderjarige met terugwerkende kracht en geschil over schoolkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 een beschikking gegeven over de wijziging van alimentatie voor de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 1]. De man, die alimentatie betaalt, heeft verzocht om de bijdrage te verlagen naar nihil, terwijl de jong-meerderjarige verzoekt om een verhoging van de alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1 januari 2025 een alimentatie van € 192,97 per maand moet betalen, maar dat de jong-meerderjarige per 1 september 2024 in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door haar eigen inkomsten uit een duale opleiding. De rechtbank heeft de behoefte van de jong-meerderjarige vastgesteld op € 872,60 per maand, maar heeft ook rekening gehouden met haar eigen inkomsten en de basisbeurs die zij ontvangt. De rechtbank heeft besloten dat de man van 16 februari 2024 tot 1 september 2024 een bijdrage van € 90,38 per maand moet betalen. Na deze datum is de alimentatie op nihil gesteld. Tevens is er een terugbetalingsverplichting vastgesteld van maximaal € 740,- voor de te veel ontvangen alimentatie. De rechtbank heeft de verzoeken van de jong-meerderjarige om bij te dragen in de hoge schoolkosten afgewezen, omdat deze kosten als reguliere kosten zijn aangemerkt. De beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, en is uitgesproken op de openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-1230
Zaaknummer: C/09/661656
Datum beschikking: 27 februari 2025
Alimentatie
Beschikkingop het op 16 februari 2024 ingekomen verzoek van:
[de jong-meerderjarige 1],
de jong-meerderjarige,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende op een voor de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Bootsma te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van 11 april 2024 van de man;
  • het F9-formulier van 25 april 2024 van de man;
  • de brief van 13 januari 2025, met bijlagen, inhoudende een aanvullend zelfstandig verzoek van de man;
  • de brief van 13 januari 2025, met bijlagen, van de jong-meerderjarige;
  • de brief van 14 januari 2025, met bijlagen, van de jong-meerderjarige.
Op 20 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [de jong-meerderjarige 1] bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door zijn advocaat.
Feiten
  • De man en [de vrouw] (de vrouw) zijn met elkaar gehuwd geweest van [dag 1] 2003 tot [dag 2] 2018.
  • Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:
  • de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2009 te [geboorteplaats] .
  • De rechtbank Limburg heeft op 13 juni 2018 de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken.
  • De man en de vrouw hebben een ouderschapsplan opgesteld en ondertekend op 25 mei 2018. Het ouderschapsplan is aangehecht aan de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 juni 2018. Voor zover hier van belang is in het ouderschapsplan het volgende opgenomen:
8.
Financiën
Kosten kinderen
De afspraken die zijn gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op een draagkrachtberekening conform het rapport Alimentatienormen. Uit de berekening blijkt dat de kinderen een behoefte hebben aan kinderalimentatie van € 1.301,- per maand. Dat bedrag is gebaseerd op een netto gezinsinkomen van € 4.502,- per maand.
(…)
Hoge kosten voor school en kinderopvang zijn niet inbegrepen in het budget voor de kinderen en worden door beide ouders naar rato van inkomen verdeeld. Onder hoge kosten worden uitzonderlijke kosten verstaan waarvoor geen compensatie mogelijk is met andere uitgaven of waarvoor (nagenoeg) geen vergoedingen ontvangen worden.
(…)
Bijdrage levensonderhoud en studie jongmeerderjarige
Vanaf het tijdstip waarop een kind meerderjarig wordt heeft het kind zelf recht op het ontvangen van de bijdrage levensonderhoud en studie. De ouders zullen dan in overleg treden met het betreffende kind en zullen zij samen nieuwe afspraken maken over hoe de kosten van de jongmeerderjarige worden verdeeld.
(…)
Einde
Partijen zijn ermee bekend dat zodra het kind 18 jaar wordt de kinderalimentatie van rechtswege wordt omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie vervalt aan het einde van de maand waarin een kind redelijkerwijze zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien of niet meer studeert.
(…)
Spaartegoed
De ouders hebben voor de kinderen een spaarrekening, het gaat om:
-Een rekening bedoeld voor [de jong-meerderjarige 1] met rekeningnummer [rekeningnummer] en een saldo van € 5.580,--;
(…)
Het spaartegoed van de kinderen blijft toebedeeld aan de kinderen en de rekeningen komen onder beheer van de moeder. De ouders kunnen uitsluitend samen beslissen hoe het spaartegoed wordt besteed.
  • De man heeft sinds 17 november 2020 een geregistreerd partnerschap met [naam] , die uit twee vorige relaties twee kinderen heeft.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 14 december 2021 is – met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van [dag 1] 2018 en het tussen de man en de vrouw gesloten convenant/ouderschapsplan – :
  • bepaald dat [de jong-meerderjarige 1] en [de jong-meerderjarige 2] in overleg met de man bepalen wanneer zij bij de man zullen zijn;
  • bepaald dat [de minderjarige] bij de man zal zijn om het weekend en een deel van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de man en de vrouw te bepalen;
  • de door de man met ingang van 1 januari 2022 aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 448,- per maand bepaald, wat neerkomt op € 118,- per maand voor [de minderjarige] , € 165,- per maand voor [de jong-meerderjarige 2] en € 165,- per maand voor [de jong-meerderjarige 1] ;
  • de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2021 op nihil bepaald.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedraagt de door de man te betalen alimentatie voor [de jong-meerderjarige 1] sinds 1 januari 2025 € 192,97 per maand.
- [de jong-meerderjarige 1] woont bij haar moeder.
Verzoek en verweer
[de jong-meerderjarige 1] verzoekt – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat:
I. de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van [de jong-meerderjarige 1] met ingang van
1 september 2023 althans per datum indiening verzoekschrift zal worden vastgesteld op een bedrag van € 762,30 per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste dag van de maand, dan wel op een in goede justitie te bepalen bijdrage en datum;
II. de man naar rato dient bij te dragen in de hoge schoolkosten van [de jong-meerderjarige 1] , zijnde 80%
van de studiekosten en het boekengeld, althans bij helfte dient bij te dragen in deze kosten, althans een in goede justitie te bepalen bijdrage c.q. aandeel;
III. de man aan [de jong-meerderjarige 1] dient te betalen als bijdrage in de reeds gemaakte hoge
studiekosten een bedrag van € 1.767,20 zijnde 80% van het schoolgeld voor schooljaar 2022-2023, € 1.851,20 zijnde 80% van het schoolgeld voor schooljaar 2023 en € 433,60 zijnde 80% van de gemaakte kosten voor het boekengeld, althans 50% van voornoemde bedragen en derhalve respectievelijk € 1.104,50 voor schooljaar 2022-2023, € 1.157,- voor schooljaar 2023 en € 271,- zijnde het boekengeld, althans een in goede justitie te bepalen bijdrage.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de man nog zelfstandig verzocht – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – :
  • de (kinder)alimentatie voor [de jong-meerderjarige 1] vast te stellen op nihil, met ingang van 16 februari 2024, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift door [de jong-meerderjarige 1] ;
  • [de jong-meerderjarige 1] te veroordelen in de proceskosten van de man, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de af te geven beschikking, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
Beoordeling
1. Alimentatie
1.1 Ontvankelijkheid
De man en de vrouw hebben bij hun echtscheiding een ouderschapsplan opgesteld, waarin ook afspraken staan over de alimentatie voor de kinderen. Door de beschikking van
14 december 2021 is het ouderschapsplan in zoverre gewijzigd dat de man met ingang van
1 januari 2022 een andere bijdrage voor de kinderen betaalt. Voor [de jong-meerderjarige 1] is de bijdrage toen berekend op € 165,- per maand. Gelet op de wettelijke indexatie bedraagt de door de man te betalen alimentatie voor [de jong-meerderjarige 1] sinds 1 januari 2025 € 192,97 per maand.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke beslissing of een overeenkomst worden gewijzigd als sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor het aanvankelijk vastgestelde bedrag niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
[de jong-meerderjarige 1] en de man verzoeken nu allebei om de alimentatie te wijzigen, omdat er sinds de beschikking van 14 december 2021 sprake is van een wijziging van omstandigheden. Die wijziging heeft alles te maken met de financiële situatie van [de jong-meerderjarige 1] . De rechtbank zal daarom [de jong-meerderjarige 1] en de man ontvangen in hun verzoeken en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijziging(en) ertoe leiden dat de vastgestelde bijdrage moet worden gewijzigd.
1.2 Inhoudelijke beoordeling
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van een eventuele wijziging te bespreken. [de jong-meerderjarige 1] verzoekt de bijdrage te wijzigen met ingang van 1 september 2023 of met ingang van de datum van het verzoekschrift, 16 februari 2024. De man verzoekt de alimentatie met ingang van 16 februari 2024 op nihil te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie volgt dat terughoudend moet worden omgegaan met het toekennen van terugwerkende kracht aan een wijziging van alimentatie. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de man en [de jong-meerderjarige 1] echter in ieder geval met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op 16 februari 2024 rekening kunnen houden met een eventuele wijziging. Dat [de jong-meerderjarige 1] per 1 september 2023 collegegeld moest betalen voor het derde jaar van haar opleiding en hiervoor een bijdrage aan de man heeft gevraagd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat die datum als ingangsdatum voor een eventuele wijziging van de alimentatie moet gelden. De rechtbank zal de ingangsdatum daarom bepalen op 16 februari 2024.
Behoefte [de jong-meerderjarige 1]
Uit het ouderschapsplan dat door de ouders van [de jong-meerderjarige 1] is opgesteld, blijkt dat de behoefte voor alle drie de kinderen samen in 2018 is vastgesteld op in totaal € 1.301,- per maand. De behoefte is geïndexeerd naar 2024 € 522,56 per kind en in 2025 € 556,53 per kind.
De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van [de jong-meerderjarige 1] moet worden aangepast, omdat zij inmiddels jongmeerderjarig is en een opleiding (Verpleegkunde B aan de Haagse Hogeschool) volgt. In het Rapport alimentatienormen staat beschreven dat voor het bepalen van de behoefte voor kinderen van 18 tot 21 jaar die onder de Wet studiefinanciering (Wsf) vallen, de normen van de Wsf tot uitgangspunt worden genomen. [de jong-meerderjarige 1] volgt een (duale) opleiding, zodat de rechtbank het redelijk vindt om bij de bepaling van de behoefte uit te gaan van de Wsf-norm. De rechtbank neemt daarom de door [de jong-meerderjarige 1] gestelde behoefte van
€ 872,60 per maand, die is gebaseerd op de Wsf-norm, als uitgangspunt.
Eigen inkomsten [de jong-meerderjarige 1]
Structurele eigen inkomsten kunnen de behoefte verlagen en komen in mindering op de behoefte die hiervoor is genoemd.
[de jong-meerderjarige 1] heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij vanaf september 2024 haar opleiding als duale opleiding volgt, waarbij zij voldoende inkomen heeft en haar studiekosten betaalt. Uit de loonstroken over oktober, november en december 2024 blijkt dat [de jong-meerderjarige 1] een basissalaris ontvangt van € 2.054,22 bruto per maand (exclusief onregelmatigheidstoeslag, vakantiegeld en eindejaarsuitkering). De rechtbank overweegt dat [de jong-meerderjarige 1] hierdoor vanaf
1 september 2024 geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man. De rechtbank vindt het redelijk om de alimentatie voor [de jong-meerderjarige 1] in ieder geval met ingang van die datum op nihil te stellen.
De rechtbank moet verder beoordelen of [de jong-meerderjarige 1] – gelet op de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum – in de periode van 16 februari 2024 tot 1 september 2024 behoefte heeft aan een bijdrage van de man. Daarbij is het volgende relevant.
[de jong-meerderjarige 1] heeft in 2024 een basisbeurs ontvangen van € 121,33 per maand. Dit bedrag strekt in mindering op de behoefte. De rechtbank is niet gebleken dat [de jong-meerderjarige 1] vóór september 2024 al een aanvullende beurs kreeg. Daarom zal de rechtbank daar in de periode die ter beoordeling voorligt geen rekening mee houden.
Hiernaast heeft [de jong-meerderjarige 1] in 2024 een aantal maanden inkomen ontvangen omdat zij stage heeft gelopen. [de jong-meerderjarige 1] stelt dat met dit inkomen geen rekening moet worden gehouden, omdat een stage naar haar aard eindig is, waardoor geen sprake is van structureel inkomen in die periode. De man heeft dit gemotiveerd betwist en stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van structurele en substantiële inkomsten waardoor de behoefte van [de jong-meerderjarige 1] lager is.
De rechtbank gaat – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man – voorbij aan het standpunt van [de jong-meerderjarige 1] dat de rechtbank de stage inkomsten buiten beschouwing moet laten. Uit de salarisstroken die [de jong-meerderjarige 1] heeft overgelegd blijkt dat zij de volgende netto bedragen aan salaris heeft ontvangen:
- April 2024: € 920,44
- Mei 2024: € 507,59
- Juni 2024: € 849,55
- Juli 2024: € 1.092,65
- Augustus 2024: € 941,75
- September 2024: € 975,15
De rechtbank berekent dat [de jong-meerderjarige 1] in de periode 16 februari 2024 tot 1 oktober 2024 (acht maanden) dan gemiddeld een inkomen van € 660,89 per maand heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze inkomsten wel een structureel karakter hebben, omdat [de jong-meerderjarige 1] dit gedurende 6 achtereenvolgende maanden heeft ontvangen. Bovendien is in vergelijking met de behoefte van [de jong-meerderjarige 1] en rekening houdend met het feit dat zij bij haar moeder thuis woont sprake van substantiële bedragen. De rechtbank is van oordeel dat het redelijk is dat het gemiddelde van € 660,89 per maand in mindering strekt op de behoefte.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [de jong-meerderjarige 1] vanaf 16 februari 2024 tot 1 september 2024 nog een resterende behoefte heeft van € 90,38 per maand.
Draagkracht man
De man heeft de keuze gemaakt om zijn financiële gegevens niet te overleggen, omdat hij zich op het standpunt stelt dat [de jong-meerderjarige 1] geen (aanvullende) behoefte heeft. De rechtbank gaat er – bij een gebrek aan inzicht in het huidige inkomen van de man – vanuit dat de man in staat is om een bijdrage van € 90,38 per maand te betalen.
Conclusie
De rechtbank zal beslissen dat de man met ingang van 16 februari 2024 tot 1 september 2024 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan [de jong-meerderjarige 1] moet betalen van
€ 90,38 per maand. Verder zal de rechtbank de alimentatie met ingang van 1 september 2024 op nihil stellen, omdat [de jong-meerderjarige 1] vanaf dat moment in haar eigen behoefte kan voorzien. Wat meer of anders is verzocht zal de rechtbank afwijzen.
Terugbetalingsverplichting
De beslissing die de rechtbank neemt, betekent dat [de jong-meerderjarige 1] te veel alimentatie van de man heeft ontvangen. Tijdens de zitting hebben [de jong-meerderjarige 1] en de man voor die situatie afgesproken dat de terugbetalingsverplichting voor [de jong-meerderjarige 1] maximaal gelijk is aan het bedrag dat [de jong-meerderjarige 1] aan alimentatie heeft ontvangen in de periode 1 oktober 2024 tot en met januari 2025. Dit zou gaan om een bedrag van maximaal € 740,-. De rechtbank neemt deze afspraak hierna op in het dictum van de beschikking.

2.Bijdrage studiekosten

De man en de vrouw hebben in het ouderschapsplan de volgende afspraak opgenomen:

Hoge kosten voor school en kinderopvang zijn niet inbegrepen in het budget voor de kinderen en worden door beide ouders naar rato van inkomen verdeeld. Onder hoge kosten worden uitzonderlijke kosten verstaan waarvoor geen compensatie mogelijk is met andere uitgaven of waarvoor (nagenoeg) geen vergoedingen ontvangen worden.’
In de beschikking van deze rechtbank van 14 december 2021 is, kort gezegd, weergegeven dat deze afspraak tussen de man en de vrouw blijft gelden.
[de jong-meerderjarige 1] stelt dat de man, volgens het ouderschapsplan en gelet op de toezegging in de vorige procedure, moet bijdragen in haar hoge schoolkosten. Zij verzoekt te bepalen dat de man naar rato (80%) of bij helfte moet bijdragen in de hoge schoolkosten en zij verzoekt een bijdrage van 80% of de helft in de al gemaakte kosten voor collegegeld in de studiejaren 2022-2023 en 2023-2024 en het boekengeld. Deze kosten vallen namelijk onder ‘hoge kosten voor school’, aldus [de jong-meerderjarige 1] .
De man betwist dat de kosten die [de jong-meerderjarige 1] opvoert ‘hoge kosten voor school’ zijn. Volgens de man is het ook nooit de bedoeling geweest dat studiekosten onder ‘hoge school- en opvangkosten’ zouden vallen. De kosten die [de jong-meerderjarige 1] opvoert zijn verder uiterst normale kosten die elk persoon die een studie wil volgen moet maken. Bovendien hadden de man en de vrouw een spaartegoed opgebouwd van € 5.580,- voor dit soort normale schoolkosten.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van dit verzoek gaat het om de vraag wat de man en de vrouw bij het opstellen van het ouderschapsplan hebben bedoeld met ‘hoge kosten voor school’ en ‘uitzonderlijke kosten’ en welke bedoeling zij hadden met de spaarrekening voor [de jong-meerderjarige 1] . De rechtbank acht het aannemelijk dat het – zoals de man stelt en door [de jong-meerderjarige 1] onvoldoende is weersproken – de bedoeling was om de spaarrekening te gebruiken om studiekosten voor [de jong-meerderjarige 1] mee te voldoen. In de onderlinge communicatie spreken de man en de vrouw (en [de jong-meerderjarige 1] ) immers van ‘studierekening’, ‘studie rekeningen’ en ‘studiegeld’. Dat er in de praktijk ook andere kosten, zoals rijlessen, van deze rekening zijn betaald, maakt dit niet anders. Hoe dan ook, uit de overgelegde stukken en uit het gesprek op de zitting is gebleken dat de spaarrekening voor [de jong-meerderjarige 1] nu leeg is en dus niet meer kan worden gebruikt voor de studiekosten die [de jong-meerderjarige 1] heeft gemaakt. Dit was al het geval voordat zij startte met de duale opleiding. De rechtbank is van oordeel dat [de jong-meerderjarige 1] in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft aangetoond dat het de afspraak tussen de ouders was dat het begrip ‘hoge kosten voor school’ zo moet worden opgevat dat daaronder vallen de kosten voor het collegegeld en de boeken die [de jong-meerderjarige 1] heeft gemaakt. De kosten die [de jong-meerderjarige 1] noemt, zijn naar het oordeel van de rechtbank reguliere kosten die door elke student moeten worden gemaakt bij het volgen van een studie. Daarbij wijst de rechtbank ook nog op het volgende uit het Rapport alimentatienormen: ‘
Volgens de Wsf bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming in de kosten van lesgeld danwel het collegegeldkrediet en de reisvoorziening. Een student die stelt voor één of meer bepaalde posten een hoger budget nodig te hebben, moet dat aannemelijk maken.’De rechtbank is van oordeel dat [de jong-meerderjarige 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dermate hoge kosten dat zij daar een extra bijdrage (van de man) voor moet krijgen.
De rechtbank zal deze verzoeken van [de jong-meerderjarige 1] daarom afwijzen.

3.Proceskosten

De man heeft zijn verzoek over de proceskosten tijdens de zitting ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank op dit punt geen beslissing hoeft te nemen.
Beslissing
De rechtbank – met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan van 25 mei 2018 en de beschikking van deze rechtbank van 14 december 2021 – :
*
bepaalt de door de man met ingang van 16 februari 2024 tot 1 september 2024 te betalen
alimentatie voor de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] , op € 90,38 per maand;
*
bepaalt de door de man te betalen alimentatie voor de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 1] met ingang van 1 september 2024 op nihil;
*
stelt vast dat terugbetalingsverplichting in het kader van de te veel ontvangen alimentatie voor de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige 1] conform de afspraak tussen partijen maximaal € 740,- bedraagt;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, rechter, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 27 februari 2025.