ECLI:NL:RBDHA:2025:421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2021010444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van ICT-apparatuur in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 15 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beslissing genomen in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Malewicz, een beklag indiende ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Franse autoriteiten. Dit EOB leidde tot beslaglegging op verschillende ICT-apparatuur, waaronder iPads, iPhones en laptops, op 26 mei 2021. Klaagster verzocht om teruggave van deze goederen, maar de Franse autoriteiten hadden verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek, waardoor de stukken niet aan klaagster konden worden verstrekt.

De rechtbank behandelde het beklag op 5 oktober 2021, waarbij klaagster niet aanwezig was, maar haar advocaat mr. Y. Nieboer wel. De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, werd ook gehoord. De raadsvrouw stelde dat het beklag zich richtte op alle in beslag genomen ICT-apparatuur, met uitzondering van een geldbedrag. De officier van justitie betoogde dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, omdat het strafvorderlijk belang nog steeds aanwezig was en de Franse autoriteiten niet hadden afgezien van dat belang.

De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het beklag te behandelen, aangezien de doorzoeking binnen het arrondissement Den Haag had plaatsgevonden. Klaagster was ontvankelijk in haar beklag, omdat zij binnen de wettelijke termijn had gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de rechtmatigheid van het beslag was gewaarborgd en dat er geen fundamentele beginselen waren geschonden. Het belang van strafvordering stond teruggave van de goederen in de weg, aangezien het EOB was uitgevaardigd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, ondanks dat de wettelijke termijn voor de beschikking was overschreden, omdat deze termijn niet de belangen van individuele betrokkenen waarborgde.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Lurisnummer: EOB-1-2021010444 Raadkamernummer: 21/1366
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1985,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat mr. R. Malewicz,
Van der Helstplein 3, 1072 PH Amsterdam,
hierna: klaagster.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Franse autoriteiten, is door de rechter-commissaris op 26 mei 2021 beslag gelegd op de volgende voorwerpen:
- twee witte iPads;
- zwarte iPad;
- grijze Macbook;
- drie zwarte iPhones;
- twee witte iPhones;
- Samsung telefoon;
- drie laptops;
- Lenovo laptop;
- iMac computer.
Klaagster heeft op 7 juni 2021 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 5 oktober 2021 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Franse autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klaagster.
Klaagster is niet verschenen, hoewel zij goed is opgeroepen. Aanwezig was haar advocaat, mr. Y Nieboer.
De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar pleitnota, welke zij aan de voorzitter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. De pleitnota is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht.
Op een vraag van de rechter onder 2 van de pleitnota tegen welke specifieke goederen het beklag zich richt, antwoordt de raadsvrouw dat het beklag zich richt op alle ICT-apparatuur. Het beklag richt zich niet op het inbeslaggenomen geldbedrag.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het strafvordering belang nog steeds aanwezig is. De Franse autoriteiten hebben niet afgezien van dat belang.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het beklag nu de doorzoeking heeft plaatsgevonden binnen het arrondissement Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klaagster
Ingevolge artikel 5.4. l O Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 26 mei 2021 is aan klaagster voormelde kennisgeving verstrekt. Klaagster heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen haar klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat zij kan worden ontvangen in haar beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De toetsing van de beklagrechter in verband met de rechtmatigheid van het beslag en de voortduring van het beslag omvat de vraag of aan de eisen van de wet is voldaan, en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden. Het beklag over de rechtmatigheid van de inbeslagneming dan wel voortduring van het beslag kan tevens betrekking hebben op de gevolgen van de eventuele overdracht van het beslag.
Voor wat betreft de vraag of is voldaan aan de eisen van de wet en of anderszins geen fundamentele beginselen zijn geschonden, dient te worden gekeken naar de bepalingen met betrekking tot de erkenning en uitvoering van een EOB. Een eventuele toetsing die de rechter uitvoert, mocht een beroep worden gedaan op de zorgvuldigheidseis, kan niet anders dan marginaal zijn, en betreft enkel de zorgvuldigheid waarmee de officier van justitie zijn afweging heeft gemaakt.
Evenals in beklagprocedures naar aanleiding van beslag dat is gelegd in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek behelst de toets van de rechter verder of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Die toets blijft marginaal, nu de omstandigheid dat een staat een EOB uitvaardigt in een (kennelijk) lopend onderzoek of strafrechtelijke procedure voldoende is om dit strafvorderlijk belang aan te nemen. Het is immers niet aan de Nederlandse rechter om onderzoek te doen naar de gronden voor het uitvaardigen van het onderliggende rechtshulpverzoek.
De rechtbank stelt vast dat de Franse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd, in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [naam] . Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. De rechter-commissaris heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid tot het leggen van beslag ex artikel 104 Sv. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
De rechtbank overweegt - anders dan de raadsvrouw betoogt - dat het Nederlandse Openbaar Ministerie als uitvoerende autoriteit in het onderhavige geval niet kan volstaan met de overdracht van forensische kopieën van de bestanden op de in beslag genomen gegevensdragers. De gegevensdragers zelf dienen te worden overgedragen ter uitvoering van het EOB. Nu de Franse autoriteiten niet hebben medegedeeld afte zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C. Kole, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2021.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.