ECLI:NL:RBDHA:2025:4182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3657
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres, van Eritrese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 januari 2025, waarbij de minister haar in bewaring had gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met een lichter middel. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte aannam dat eiseres een vertrekplicht had, terwijl zij slechts een meewerkplicht had. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende zes dagen, ter hoogte van € 600,-. Daarnaast zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.814,-, te betalen door de minister. De uitspraak is openbaar gemaakt op 18 februari 2025 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3657
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres,
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 29 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1954.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en schadevergoeding toegekend krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Onder het kopje ”belangenafweging en lichter middel” in het bestreden besluit staat dat eerder een lichter middel is toegepast, namelijk het voeren van een vertrekgesprek en de meldplicht, maar dat dit niet heeft geleid tot het vertrek van betrokkene. Verder staat er dat betrokkene niet het overdrachtsbesluit heeft nageleefd, waaruit blijkt dat zij niet voornemens is uit eigen beweging terug te keren naar Frankrijk danwel haar land van herkomst en dat zij niet aannemelijk maakt dat zij uit vrije wil zal vertrekken naar Frankrijk. Ten eerste overweegt de rechtbank dat de minister er kennelijk ten onrechte van uit lijkt te gaan dat op eiseres een vertrekplicht rust. Dat is niet het geval; eiseres heeft een meewerkplicht en geen vertrekplicht. De minister mocht haar dus ook niet tegenwerpen dat zij niet zelf is vertrokken. Verder heeft de minister op 16 januari 2025, dus nog voordat de rechtbank uitspraak had gedaan in de beroepsprocedure, voor het laatst een vertrekgesprek met eiseres gevoerd. Op 21 januari 2025 is haar beroep tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag ongegrond verklaard. Vervolgens is eiseres drie dagen later, namelijk op 24 januari 2025, in bewaring gesteld. De rechtbank is van oordeel dat de minister eiseres geen kans heeft gegeven mee te werken aan haar overdracht. Het is de rechtbank ook niet duidelijk geworden welke actie van eiseres verwacht had mogen worden op 22 en 23 januari 2025. Het voorbereiden van de overdracht is immers aan de minister. Voor zover de minister nog stelt dat uit het laatste vertrekgesprek volgt dat eiseres niet voornemens is om mee te werken aan de overdracht, overweegt de rechtbank dat van eiseres ook niet verwacht kan worden dat zij zegt wel terug te willen keren naar Frankrijk terwijl het beroep tegen het overdrachtsbesluit nog loopt. Bovendien heeft eiseres tijdens het vertrekgesprek ook gezegd dat zij wel wil meewerken als de rechtbank negatief beslist. De rechtbank onderkent dat er nog een korte periode bestond tot aan het verstrijken van de uiterste overdrachtsperiode, maar op zichzelf kan dit geen reden zijn om eiseres in bewaring te stellen. Hieruit volgt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 6 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 600,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.