ECLI:NL:RBDHA:2025:4180
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van een minderjarige naar Marokko
Op 13 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die bezwaar maakte tegen zijn feitelijke uitzetting naar Marokko. De verzoeker, een minderjarige, had op 8 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting, die op 13 maart 2025 gepland stond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld, waarbij de verzoeker aanvoerde dat de uitzetting niet zorgvuldig was, omdat hij niet was gehoord en niet op zijn recht om asiel te vragen was gewezen. Tevens stelde hij dat er geen goede opvang en begeleiding naar het land van herkomst was geregeld, en dat hij medisch behandeld moest worden voor opgelopen trauma's.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker zich tijdens een vertrekgesprek niet verzet heeft tegen zijn uitzetting en zelfs aangaf uit te kijken naar de hereniging met zijn familie in Marokko. De rechter concludeerde dat de verzoeker geen rechtmatig verblijf had verkregen en dat zijn bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen onrechtmatigheden waren in de wijze waarop de uitzetting werd uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.