ECLI:NL:RBDHA:2025:4175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres, van Colombiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 januari 2025, waarbij de minister haar in bewaring had gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiseres had aangegeven haar hoger beroep te willen afwachten en verbleef bij haar familie in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, aangezien de minister geen kans had gegeven voor een zelfstandig vertrek na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het hoger beroep van eiseres ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en een schadevergoeding van € 1.100,- toegekend voor 11 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 907,- aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3171
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres,
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 31 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2025 op zitting behandeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en schadevergoeding toegekend krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel
komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres voert aan dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Volgens eiseres heeft zij enkel aangegeven dat zij haar hoger beroep wilde afwachten. Eiseres heeft nooit verklaard dat zij niet zou meewerken aan haar vertrek. Bovendien verbleef zij bij haar familie in Nederland.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiseres heeft tijdens het vertrekgesprek en in het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring verklaard dat zij niet wil terugkeren, omdat zij haar hoger beroep wilde afwachten. Naar het oordeel van de rechtbank kent de minister een te zwaar gewicht toe aan de verklaring van eiseres. Het klopt dat eiseres in afwachting van het de uitspraak op het hoger beroep geen rechtmatig verblijf meer had, tegelijk is het begrijpelijk dat eiseres eerst de uitspraak op haar hoger beroep wilde afwachten. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat als zij in die periode zou vertrekken de kans bestaat dat haar procesbelang bij dat hoger beroep was komen te vervallen. De minister kon eiseres dan ook – in het kader van deze belangenafweging – niet aanrekenen dat zij in afwachting van haar hoger beroep nog niet is vertrokken naar Colombia. Op 20 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres is één dag later in bewaring gesteld. De minister heeft eiseres dan ook geen kans gegeven om na de uitspraak van de Afdeling alsnog zelfstandig te vertrekken. De motivering in de maatregel dat de meldplicht, de vertrektermijn en het uitnodigen voor vertrekgesprekken niet hebben geleid tot het vertrek, in combinatie met de verwijzing naar de verklaringen van eiseres tijdens de vertrekgesprekken volstaat dan ook niet. Hieruit volgt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet kon worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie

6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.