Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, in beroep ging tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en om te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had op 5 maart 2025 een asielaanvraag ingediend en voerde aan dat er lichter middelen beschikbaar waren dan bewaring. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Eiser had geen gebruik gemaakt van eerdere mogelijkheden om een asielaanvraag in te dienen en had zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.