ECLI:NL:RBDHA:2025:4172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende vreemdeling, in beroep ging tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en om te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had op 5 maart 2025 een asielaanvraag ingediend en voerde aan dat er lichter middelen beschikbaar waren dan bewaring. Tijdens de zitting op 12 maart 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring, zowel zwaar als licht, feitelijk juist waren en voldoende gemotiveerd. Eiser had geen gebruik gemaakt van eerdere mogelijkheden om een asielaanvraag in te dienen en had zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10718

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1976 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de op 5 maart 2025 door eiser ingediende asielaanvraag. [1] Er is namelijk sprake van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, hetgeen de rechtbank hieronder zal bespreken. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
3. Verweerder heeft ter onderbouwing van het onttrekkingsrisico als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen, zodat daarmee het risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring ten onrechte overwegingen opgenomen over terugkeer naar het land van herkomst. Dit is echter niet van toepassing in eisers geval, nu hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er is dan ook onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring is opgelegd. Eiser wil graag de uitkomst op zijn asielaanvraag in vrijheid afwachten. Daarbij komt dat dit zijn eerste asielaanvraag in Nederland is en dat er een goede kans is dat deze wordt ingewilligd.
6. Hoewel de maatregel van bewaring ten onrechte overwegingen bevat over een terugkeerplicht van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de overigens in de maatregel opgenomen motivering voldoende is voor het oordeel dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het door eiser niet weersproken onttrekkingsrisico te ondervangen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel. In dat verband wordt vastgesteld dat verweerder op 28 mei 2024 heeft afgezien van de beslissing om eiser in bewaring te stellen en eiser de mogelijkheid heeft gegeven om een asielaanvraag in Ter Apel in te dienen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en heeft zich aan het toezicht van verweerder onttrokken totdat hij door verweerder op 5 maart 2025 opnieuw werd aangetroffen als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland.
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.1.c, eerst en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.