ECLI:NL:RBDHA:2025:4163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een vreemdeling, eiser, door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en werd opgelegd op 4 maart 2025. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 11 maart 2025 heeft de minister de maatregel opgeheven en een nieuwe maatregel opgelegd, omdat eiser op 7 maart 2025 asiel heeft aangevraagd.

De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft verklaard dat hij op 4 maart 2025 in bewaring is gesteld en dat hij minder dan 24 uur in een politiecel heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 10 maart 2025, omdat eiser vanaf 7 maart 2025 rechtmatig verblijf had in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende gemotiveerd waren, maar dat de opheffing van de maatregel te laat was, waardoor eiser onterecht in bewaring was gehouden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 200 aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10466

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en een nieuwe maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw opgelegd, omdat eiser op 7 maart 2025 asiel heeft aangevraagd.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Oezbeekse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de maatregel van bewaring van 4 maart 2025 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing ervan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Verweerder was bevoegd tot het opleggen van de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Het staat namelijk vast dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland tot de indiening van zijn asielaanvraag op 7 maart 2025.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Als zware gronden [1] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om eerder genoemd risico te ondervangen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien om te volstaan met een lichter middel.
6. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij na zijn overbrenging naar het detentiecentrum te [plaats] gedurende twee dagen in een isolatiecel heeft verbleven. Uit de maatregel volgt dat eiser in bewaring is gesteld op 4 maart 2025 om 21:00 uur. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat eiser daarna tot 5 maart 2025 14:52 uur heeft verbleven in een als politiecel gehuurde verblijfsruimte binnen de muren van het detentiecentrum. Aansluitend is hij geplaatst in een verblijfsruimte op de reguliere afdeling bestemd voor de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Eiser heeft deze gang van zaken vervolgens ter zitting bevestigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder ter zitting geschetste gang van zaken. Hieruit volgt dat eiser na zijn inbewaringstelling minder dan 24 uur in een politiecel heeft doorgebracht.
7. Ook overigens is niet gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan de maatregel van bewaring op het moment van het opleggen ervan onrechtmatig was.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 maart 2025 een asielaanvraag heeft ingediend en hij daarom vanaf die datum rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Gelet hierop moest verweerder de hier voorliggende maatregel zo snel mogelijk en uiterlijk 9 maart 2025 opheffen, nu deze is gebaseerd op het ontbreken van rechtmatig verblijf. Verweerder heeft de maatregel van bewaring pas opgeheven op 11 maart 2025. Eiser heeft daardoor meer dan 48 uur op een onjuiste grondslag in bewaring gezeten. De maatregel van bewaring is om die reden vanaf 10 maart 2025 onrechtmatig.
9. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van bewaring (op 10 en 11 maart 2025). Deze vergoeding bedraagt 2 x € 100 (bij verblijf in het detentiecentrum) = € 200.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.