Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL25.9929 en NL25.9966, waarbij een Oezbeekse vreemdeling, eiser, in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie waren opgelegd. Het terugkeerbesluit, dat op 26 februari 2025 werd genomen, hield in dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat hem een vertrektermijn werd onthouden, evenals een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser voerde aan dat hij niet eerder onrechtmatig in Nederland was aangetroffen en dat hij bereid was zelfstandig terug te keren naar Oezbekistan. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht het terugkeerbesluit had genomen, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De rechtbank vond ook dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 terecht was opgelegd, omdat eiser niet voldoende had aangetoond dat een lichter middel dan bewaring toepasbaar was. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen.