ECLI:NL:RBDHA:2025:4156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vw; verzoek om schadevergoeding afgewezen

Op 5 maart 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, die de Soedanese nationaliteit heeft, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. Op 11 maart 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is geweest. De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft betwist dat er geen lichter middel dan bewaring toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn geweest.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack en openbaar gemaakt op 18 maart 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10471

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Soedanese nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening [1] valt. Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
4. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist zware grond 3e. Verweerder heeft ter zitting deze zware grond laten vallen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan bewaring heeft toegepast. Eiser wilde zijn overdracht naar Frankrijk in vrijheid afwachten.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Daarbij komt dat verweerder ter zitting terecht heeft gewezen op het feit dat de uiterste overdrachtstermijn op zeer korte termijn zou verstrijken. Eisers inbewaringstelling was gelet op het significante onttrekkingsrisico nodig om te garanderen dat hij vóór de uiterste overdrachtstermijn zou kunnen worden overgedragen aan Frankrijk, hetgeen ook op 11 maart 2025 is gebeurd. Daarnaast is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
9. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.