ECLI:NL:RBDHA:2025:4145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000, Dublin, bewaring opgeheven, lichter middel ongegrond

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser, een Oekraïense nationaliteitdrager, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 5 maart 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden beschouwd. Eiser diende op 10 maart 2025 een opvolgende asielaanvraag in, waarna de minister op 11 maart 2025 besloot dat de overdracht naar Noorwegen niet zou worden uitgesteld en de maatregel van bewaring werd opgeheven.

De rechtbank heeft op 12 maart 2025 de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij op leeftijd is en dat de bewaring hem zwaar valt. Hij voerde aan dat er een lichter middel dan bewaring toegepast had moeten worden. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring feitelijk juist waren en dat er geen onrechtmatigheid was in de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tot aan de opheffing.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10465

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 10 maart 2025 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 11 maart 2025 bepaald dat eisers overdracht naar Noorwegen niet achterwege wordt gelaten op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Verweerder heeft op 11 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiser is overgedragen.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1966 en de Oekraïense nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen dat een concreet aanknopingspunt bestaat dat eiser onder de Dublinverordening valt. [1] Om die reden heeft verweerder terecht artikel 59a, eerste lid, van de Vw aan de maatregel ten grondslag gelegd.
4. Volgens verweerder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan bewaring heeft toegepast. Eiser heeft op 10 maart 2025 asiel aangevraagd. Hij wilde in vrijheid de uitkomst van deze procedure afwachten. Eiser is op leeftijd en de bewaring valt hem zwaar.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het genoemde risico te ondervangen. Daarnaast heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat het indienen van een herhaalde asielaanvraag op 10 maart 2025 onderstreept dat eiser niet wil meewerken aan zijn overdracht aan Noorwegen op 11 maart 2025, nu eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van die aanvraag. Tot slot is – ook met wat eiser in dit verband heeft aangevoerd – niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor een lichter middel.
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.