ECLI:NL:RBDHA:2025:4133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.10253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake visum kort verblijf tijdens Ramadan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Marokkaanse vrouw, had een visum voor kort verblijf aangevraagd om tijdens de Ramadan en het Suikerfeest bij haar man in Nederland te zijn. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf kon onderbouwen. Tevens bestond er redelijke twijfel over haar voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang aanwezig was. De wens van verzoekster om bij haar man te zijn tijdens de Ramadan werd als begrijpelijk beschouwd, maar niet als voldoende zwaarwegend om de bezwaarprocedure te doorkruisen. Bovendien was er geen sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het primaire besluit van de minister.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10253

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [v-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Inleiding

Met het besluit van 20 februari 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Inleiding
1.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd, omdat zij tijdens de Ramadan en het Suikerfeest bij haar man in Nederland wil verblijven.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten.
1.3.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om het primaire besluit op te schorten en om verweerder op te dragen haar te behandelen als ware zij in het bezit van het gevraagde visum voor kort verblijf.
Beoordeling
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevraagde voorziening feitelijk een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing daarvan alleen maar tot gevolg kan hebben dat verzoekster Nederland mag inreizen. Toewijzing betekent dus dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Voor een dergelijke vergaande beslissing, die het bestek van de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, is slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang. Verzoekster wil graag tijdens de Ramadan en het Suikerfeest bij haar man in Nederland zijn. Hoewel die wens begrijpelijk is, levert dit geen spoedeisend belang op dat zo zwaarwegend is dat de voorzieningenrechter nu de bezwaarprocedure zou moeten doorkruisen. Daarbij is van belang dat de man ook naar Marokko zou kunnen gaan om daar samen met verzoekster de Ramadan en het Suikerfeest te vieren. Reeds omdat het er geen zwaarwegend spoedeisend belang is bij de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen.
4. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede nog op dat er ook geen sterke twijfel is aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
4.1.
Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van Verordening 810/2009 (Visumcode) en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan worden getoetst.
4.2.
In dit geval is één van de weigeringsgronden dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder die weigeringsgrond in redelijkheid aan verzoekster kunnen tegenwerpen. Zij heeft namelijk eerder al een faciliterend visum voor verblijf bij haar man proberen te verkrijgen, waaruit reeds haar wens blijkt om permanent bij haar man in Nederland te verblijven. Verder zijn er (tot op heden) geen feiten en omstandigheden aangevoerd en onderbouwd waaruit kan worden afgeleid dat verzoekster een sterke economische en sociale binding met Marokko heeft. Wat verzoekster verder aanvoert zorgt bij de voorzieningenrechter niet voor sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang en geen sprake van een situatie dat sterk moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom, als kennelijk ongegrond, af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.