ECLI:NL:RBDHA:2025:4123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
SGR 24/2393 en SGR 24/4968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig bekendmaken en weigering omgevingsvergunning; geschil over schriftelijke instemming met uitstel beslistermijn

In deze zaak heeft eiser op 12 augustus 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van zonnepanelen op zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar heeft op 1 december 2022 de aanvraag geweigerd, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Het college heeft het bezwaar op 5 februari 2024 afgewezen, wat heeft geleid tot beroep door eiser. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege, omdat hij meent dat de beslistermijn niet correct is opgeschort. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 uitspraak gedaan en beide beroepen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn niet op de juiste wijze was opgeschort, omdat eiser niet schriftelijk had ingestemd met het uitstel. Hierdoor is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De rechtbank heeft het college opgedragen om de vergunning binnen twee weken bekend te maken en heeft een dwangsom vastgesteld van € 1.442,- voor het uitblijven van deze bekendmaking. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/2393 en SGR 24/4968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. Ö Ekinci),
en
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan).

Inleiding

1. Eiser heeft op 12 augustus 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van zijn woning op het adres [adres] in [plaats] .
1.1.
Met het besluit van 1 december 2022 (het primaire besluit) heeft het college geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Met het besluit van 5 februari 2024 op de bezwaren van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer SGR 24/2393).
1.3.
Eiser heeft het college op 29 april 2024 in gebreke gesteld en verzocht om binnen twee weken de volgens eiser van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. De bekendmaking is uitgebleven.
1.4.
Op 6 juni 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege (zaaknummer SGR 24/4968).
1.5.
Het college heeft schriftelijk gereageerd op de beroepen.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Waar gaan deze zaken over?

2. Eiser en het college twisten over de vraag of er een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan.
2.1.
Volgens het college is er tijdig op de aanvraag beslist, omdat de beslistermijn met instemming van eiser met acht weken was opgeschort tot 2 december 2022. Deze instemming is telefonisch verleend door aanvrager op 7 oktober 2022 en is vervolgens via e-mail bevestigd door het college.
2.2.
Eiser stelt dat hij niet schriftelijk akkoord is gegaan met opschorting van de beslistermijn. Om die reden was het besluit waarmee op de aanvraag is beslist niet tijdig, aldus eiser. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit om de omgevingsvergunning te weigeren.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken (SGR 24/4968)
4. Eiser betoogt dat de beslistermijn niet is opgeschort, omdat niet voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb. Het college had daarom uiterlijk 10 oktober 2022 op de aanvraag moeten beslissen. Door dit niet te doen is er een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.
4.1.
Niet in geschil is dat op de aanvraag van eiser de reguliere voorbereidings-procedure van artikel 3.9 van de Wabo van toepassing is en dat het college de beslistermijn niet heeft verlengd door hiertoe te besluiten op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo. Dit betekent dat het college in beginsel binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag moet beslissen. De beslistermijn wordt op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb echter opgeschort gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd. De schriftelijke instemming moet worden gegeven voordat de beslistermijn afloopt.
4.2.
Een omgevingsvergunning is op grond van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo en artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, van rechtswege verleend, indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en het bestuursorgaan niet binnen de wettelijk gestelde termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de oorspronkelijke beslistermijn liep tot en met 7 oktober 2022 (en niet tot 10 oktober 2022 zoals eiser meent, omdat de beslistermijn begint te lopen bij datum ontvangst aanvraag). Eiser heeft verklaard dat hij op 7 oktober 2022 telefonisch contact met het college had en dat het college in dat gesprek heeft verzocht om eisers instemming met het opschorten van de beslistermijn met acht weken. Hierop heeft eiser geantwoord dat hij aan de wens van de gemeente tegemoet wilde komen en de beslissing na de opschorting van de termijn af te zullen wachten. Eiser heeft op de zitting nader toegelicht dat hij weliswaar op het voorstel van het college is ingegaan, maar daar zelf geen behoefte aan te hebben gehad. Het college heeft de opschorting dezelfde dag bevestigd via mail.
4.4.
In zijn betoog wijst eiser op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022. [1] In die zaak had de aanvrager tijdig mondeling ingestemd met opschorting, maar ontbrak schriftelijke instemming binnen de beslistermijn. Het college stelde dat de beslistermijn niettemin was opgeschort omdat uit de feitelijke gang van zaken volgde dat voor het verstrijken van de beslistermijn mondeling met de opschorting van die beslistermijn heeft ingestemd. Dit standpunt volgde de Afdeling niet. Zij hield vast aan het schriftelijkheidsvereiste als wettelijke voorwaarde voor opschorting van de beslistermijn.
4.5.
Gelet op deze rechtspraak gaat de rechtbank niet mee in het standpunt van het college dat de beslistermijn is opgeschort, omdat de instemming van eiser zonder twijfel kan worden afgeleid uit de gang van zaken. Vaststaat immers dat eiser niet voor afloop van de beslistermijn schriftelijk heeft ingestemd met opschorting, zoals artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb voorschrijft. De eis van schriftelijkheid is in de wet opgenomen om interpretatieverschillen ten aanzien van het al of niet instemmen met uitstel van de beslistermijn zoveel mogelijk te voorkomen. Nu eiser niet voor afloop van de beslistermijn schriftelijk heeft ingestemd met het uitstel, is reeds daarom niet voldaan aan de voorwaarde voor opschorting van de beslistermijn.
4.6.
De rechtbank volgt het college evenmin in haar stelling dat de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend en de beslistermijn om die reden is opgeschort op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder b van de Awb. De vertraging moet volgens het college aan de aanvrager worden toegerekend, omdat hij zijn bouwplan wilde toelichten bij de welstandscommissie en omdat hij niet op de mail van het college waarin de opschorting werd medegedeeld, gereageerd heeft. Voor zover het college met zijn toelichting een beroep wil doen op overmacht, slaagt dit niet. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 4:15, tweede lid, onder b van de Awb volgt dat van overmacht niet snel sprake is. Het zal dan in ieder geval moeten gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het college beschikte op 7 oktober 2022 immers over alle relevante gegevens om op de aanvraag te kunnen beslissen.
4.7.
Het betoog van eiser slaagt. Het college heeft de beslistermijn niet op de wettelijk voorgeschreven wijze opgeschort met instemming van de aanvrager en van opschorting door overmacht is ook geen sprake. Dit heeft tot gevolg dat de beslistermijn is overschreden en de aangevraagde vergunning van rechtswege is verleend.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat eiser het college bij brief van 29 april 2024 in gebreke heeft gesteld in verband met het uitblijven van de bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Het college is op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling. Nu het college tot op heden geen besluit bekendgemaakt heeft, stelt de rechtbank de verschuldigde dwangsom vast op € 1.442,-.
Het beroep tegen het weigeringsbesluit (SGR 24/2393)
5. Nu de gevraagde omgevingsvergunning op 7 oktober 2022 van rechtswege is verleend, was het college op 1 december 2022 niet bevoegd om een inhoudelijke beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. Het beroep is gegrond.

Conclusie en gevolgen

In zaak SGR 24/4968:
6. Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het met het een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, wegens strijd met artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo in samenhang bezien met de artikelen 4:20a tot en met 4:20c van de Awb. Het college dient binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken. Voor het verbinden van een dwangsom aan het niet binnen deze termijn publiceren door het college, zoals eiser heeft verzocht, ziet de rechtbank thans geen aanleiding. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser reeds een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,-.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 907,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen bij de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank rekent met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep slechts ziet op het niet tijdig bekendmaken van een besluit, beide zaken op één zitting zijn behandeld en in beide zaken aanleiding bestaat voor een veroordeling van het college in de proceskosten van eiser.
In zaak SGR 24/2393:
6.2.
Het beroep tegen het weigeringsbesluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 5 februari 2024.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 907,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen bij de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en als reeds toegelicht een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
In zaak SGR 24/4968:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de hoogte van de door het college aan eiser verschuldigde dwangsom vast op
€ 1.442,-;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken dat de door eiser op 12 augustus 2022 aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 907,- te betalen aan eiser.
In zaak SGR 24/2393:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 5 februari 2024;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 907,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3762.