ECLI:NL:RBDHA:2025:4103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6519 en AWB25/3204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van een Algerijnse asielzoeker

Op 25 januari 2025 heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) besloten om eiser, een Algerijnse asielzoeker, in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen. Dit besluit werd vergezeld door een vrijheidsbeperkende maatregel van de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft op 21 februari 2025 de beroepen behandeld, waarbij eiser en de betrokken instanties zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA het incident en de gedragingen van eiser niet deugdelijk heeft onderzocht en dat het plaatsingsbesluit niet in overeenstemming is met het Maatregelenbeleid. De rechtbank oordeelt dat het COA niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het plaatsingsbesluit is genomen, vooral omdat er geen aangifte is gedaan van het incident buiten de opvanglocatie, wat een dwingende voorwaarde is. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt het plaatsingsbesluit en kent eiser een schadevergoeding toe van € 425,00 voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking. Tevens worden het COA en de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6519 en AWB25/3204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Het COa heeft op 25 januari 2025 besloten om eiser in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] De minister heeft bij besluit van 25 januari 2025 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel). [2]
1.1
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [3] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 11 februari 2025 gronden ingediend. Het COa heeft op 19 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 10 februari 2025 opgeheven omdat eiser de HTL vrijwillig heeft verlaten.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser, de minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank komt op grond van deze beoordeling tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt, het plaatsingsbesluit wordt vernietigd, de Staat der Nederlanden aan eiser een schadevergoeding moet betalen en het COa en de minister worden veroordeeld in de proceskosten van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.
Omdat de vrijheidsbeperkende maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling daarvan zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van vrijheidsbeperking op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als de vrijheidsbeperking al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Beroepsgrond: Het incident en de gedragingen van eiser zijn niet zorgvuldig onderzocht en vastgesteld
3. Eiser voert aan dat het COa de hem verweten gedragingen niet zorgvuldig heeft onderzocht en vastgesteld. Eiser betwist dat hij pepperspray heeft gebruikt en stelt dat de groep Syriërs pepperspray gebruikten. Eiser stelt verder dat de houten balk naar hem is gegooid om hem te laten struikelen. Eiser betoogt verder dat hij handelde uit zelfverdediging; Hij werd meermaals bedreigd en lastig gevallen door de groep Syriërs en diende zich daartegen te verweren.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat in het plaatsingsbesluit het incident en de feitelijke gedragingen van eiser gedetailleerd zijn omschreven. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het COa het incident en de feitelijke gedragingen niet deugdelijk heeft onderzocht en vastgesteld. Uit het plaatsingsbesluit blijkt dat de politie heeft vastgesteld dat eiser pepperspray en een nagelschaar in zijn bezit had, waarmee hij fysieke schade bij medebewoners heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet in eisers enkele stelling dat dit onjuist is, geen aanknopingspunt om hieraan te twijfelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser niet eerder, bij zijn zienswijze voorafgaand aan het plaatsingsbesluit, heeft aangegeven dat hij geen pepperspray heeft gebruikt. De vraag of eiser uit zelfverdediging heeft gehandeld acht de rechtbank in dit verband niet relevant. Deze vraag kan wel relevant zijn in het kader van de afweging van het COa om een HTL-maatregel op te leggen. De rechtbank zal hier onder 5 nader op ingaan.
3.2.
Gelet op het voorgaande staan de feitelijke beschrijving van het incident en de gedragingen van eiser, zoals weergegeven in het plaatsingsbesluit, vast.
Beroepsgrond: Het COa heeft het incident en eisers gedragingen niet op juiste wijze, conform het Maatregelenbeleid, gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact
4. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.1.
Het COa heeft in het Maatregelenbeleid [4] regels neergelegd over welke maatregelen het COa kan treffen, wanneer een bewoner zich niet houdt aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 19 van de Rva 2005 [5] , of het gedrag van de bewoner naar het oordeel van het COa de grens van het aanvaardbare overschrijdt. Blijkens paragraaf 4.1 van het Maatregelenbeleid is voor die keuze de impact van het incident op de omgeving van belang. Er worden vier impactniveaus onderscheiden: niveaus van geringe impact, middelgrote impact, grote impact en zeer grote impact.
4.2.
Eiser voert aan dat het incident ten onrechte is gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Volgens eiser is er geen aangifte gedaan, wat duidt op een geringe impact. Het COa heeft naar het oordeel van de rechtbank het incident, conform het Maatregelenbeleid, terecht gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Volgens het Maatregelenbeleid vallen onder gedragingen met zeer grote impact, voor zover hier van belang, agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een zeer grote impact, zoals gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Het COa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gedragingen van eiser van zowel binnen als buiten en de nabijheid van het asielzoekerscentrum, waaronder het vechten met medebewoners, het gebruik van een nagelschaar, pepperspray en een houten balk als slagwapen, waardoor medebewoners verwondingen hebben opgelopen en medische hulp nodig hadden, als zodanig zijn te kwalificeren. De omstandigheid dat er geen aangifte is gedaan, acht de rechtbank in dit verband niet relevant.
Beroepsgrond: Het COa heeft het plaatsingsbesluit niet in overeenstemming met het Maatregelenbeleid genomen en niet deugdelijk gemotiveerd
5. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Volgens paragraaf 4.3.6. van het Maatregelenbeleid [6] kan een HTL-maatregel in twee situaties worden opgelegd: na een incident met een zeer grote impact of bij meerdere incidenten met een grote of zeer grote impact. In het Maatregelenbeleid is bepaald dat in die situaties het uitgangspunt is dat een HTL-maatregel wordt overwogen. Ook worden overwegingen genoemd die meespelen bij het kiezen voor een HTL-maatregel boven een andere maatregel alsmede een aantal contra-indicaties.
5.2.
Eiser voert aan dat niet is voldaan aan één van de voorwaarden uit het Maatregelenbeleid. Eiser stelt dat geen aangifte is gedaan van het incident buiten het asielzoekerscentrum. Dit is blijkens het Maatregelenbeleid echter een voorwaarde voor het opleggen van een plaatsingsbesluit. In het plaatsingsbesluit is verder niet deugdelijk gemotiveerd waarom van deze beleidsbepaling is afgeweken.
5.3.
Het COa stelt zich op het standpunt dat het doen van aangifte in de zaak van eiser geen vereiste is voor het opleggen van HTL-maatregel. Volgens het COa moet het incident als één geheel en de gedragingen van eiser in dat verband worden gezien. Het COa acht hiertoe van belang dat de gedragingen van eiser zijn aangevangen buiten het asielzoekerscentrum op het kruispunt, bij het tankstation, maar dat deze zich vervolgens hebben verplaatst naar de fietsenstalling van de opvanglocatie. Subsidiair stelt het COa zich op het standpunt dat de gedragingen van eiser binnen het asielzoekerscentrum alleen ook het plaatsingsbesluit rechtvaardigen.
5.4.
De rechtbank wijst in dit verband eerst op paragraaf 4.3.6. het Maatregelenbeleid. Hierin is het ten behoeve van het afwegingskader onder meer het volgende bepaald:
“Indien de htl-maatregel wordt overwogen bij overlast die
buitende COA opvanglocatie is veroorzaakt gelden de volgende voorwaarden:
  • De gedraging zorgt voor onrust. De overlastgevende gedraging heeft zo’n impact dat het, ook al is het buiten de locatie begaan, het verblijf van de vreemdeling tot onrust en onbegrip leidt bij collega’s en bewoners op locatie;
  • Er is ook aangifte gedaan bij de politie van het betreffende incident. Het opleggen van de htl-maatregel is geen vervanging voor het strafrechtelijk kader en het optreden van politie en het OM. Het is een maatregel die het COA oplegt vanwege de impact die het betreffende incident buiten de opvangvoorziening heeft op de bewoner zelf, de medebewoners en/of de medewerkers.
5.5.
Vast staat dat een deel van de gedragingen van eiser buiten het asielzoekerscentrum hebben plaatsgevonden: het gevecht bij het tankstation, op het kruispunt waarbij eiser pepperspray, een nagelschaartje en een houten balk heeft gebruikt. De andere gedragingen bestaan uit de worsteling in de fietsenstalling op het asielzoekerscentrum waarbij eiser op de grond terecht is gekomen.
5.6.
De rechtbank deelt niet de opvatting van het COa dat de gedragingen als één geheel moeten worden beschouwd. Het COa maakt immers in het Maatregelenbeleid zelf onderscheid tussen gedragingen binnen en buiten de COa opvanglocatie.
5.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat in het Maatregelenbeleid is bepaald dat voor de keuze van een HTL-maatregel vanwege overlast buiten de COa opvanglocatie aangifte bij de politie moet worden gedaan. Vast staat dat er geen aangifte is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het Maatregelenbeleid dat het doen van aangifte een dwingende voorwaarde is om voor gedragingen buiten de COa-opvanglocatie een HTL-maatregel op te leggen. Nu er geen aangifte is gedaan, is niet voldaan aan deze dwingende voorwaarde. Het incident en eisers gedragingen buiten de opvanglocatie zijn daarom ten onrechte, want niet in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, in de afweging tot het opleggen van het plaatsingsbesluit betrokken. De rechtbank ziet verder geen kenbare motivering van het COa waarom het, op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van het Maatregelenbeleid is afgeweken. Het besluit is in zoverre ook niet deugdelijk gemotiveerd.
5.8.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank verder dat alleen de worsteling bij de fietsenstalling op de COa locatie aan het plaatsingsbesluit ten grondslag kon worden gelegd. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het gevecht bij de fietsenstalling niet is geïnitieerd door eiser en dat de andere bewoners er actief voor kozen om eiser te benaderen en hem fysiek aan te vallen. Eisers betoog dat hij zich op dat moment moest verdedigen, acht de rechtbank aannemelijk. In de feitelijke verslaglegging van het COa zijn geen andere incidenten of gedragingen van eiser op de COa-opvanglocatie aan eiser tegengeworpen. Uit de verslaglegging blijkt namelijk alleen dat eiser verwikkelt raakte in de fysieke confrontatie, dat een omstander probeerde de medebewoners van eiser weg te trekken en deze omstander op de grond is terecht gekomen. Hieruit blijkt niet dat dit door toedoen van eiser is gebeurd, noch wat eisers rol hierin is geweest. De rechtbank is gelet op dit alles van oordeel dat het COa niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het incident in de fietsenstalling noopt tot het opleggen van een HTL-maatregel aan eiser.
5.9.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit daarom gegrond. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
De vrijheidsbeperkende maatregel
6. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op het plaatsingsbesluit en het beroep van eiser ook daartegen is gericht, dient het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond te worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Nu de beroepen gegrond zijn, wordt het plaatsingsbesluit vernietigd.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank als de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank gaat er verder vanuit dat de immateriële schade die wordt geleden bij een vrijheidsbeperkende maatregel geringer is dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 425,00 (€ 25,- per dag), omdat hij ten onrechte gedurende zeventien dagen, namelijk van 25 januari 2025 tot en met 10 februari 2025, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. De Staat der Nederlanden moet dit bedrag aan eiser vergoeden.
9. De rechtbank ziet verder aanleiding om het COa en de minister ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 907,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 425,00;
  • veroordeelt de minister en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 17 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder AWB25/3204. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder NL25.6519.
5.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.