ECLI:NL:RBDHA:2025:4102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.5370 en AWB25/2594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van een Guinese asielzoeker

Op 17 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van een Guinese asielzoeker die in beroep ging tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft geoordeeld dat het COA het incident en de gedragingen van de eiser gedetailleerd heeft beschreven en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het COA deze niet deugdelijk heeft onderzocht. De rechtbank concludeert dat het COA het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact, wat leidde tot de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van het COA en de minister in stand blijven. De eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig is, aangezien het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet slaagde. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5370 en AWB 25/2594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. Het COa heeft op 7 januari 2025 besloten om eiser in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] De minister heeft bij besluit van 7 januari 2025 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel). [2]
1.1.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [3] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 4 februari 2025 gronden ingediend. Het COa heeft op 19 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank komt op grond van deze beoordeling tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Beroepsgrond: Het incident en de gedragingen van eiser zijn niet zorgvuldig onderzocht en vastgesteld
3. Eiser voert aan dat het COa de hem verweten gedragingen niet zorgvuldig heeft onderzocht en vastgesteld. Eiser stelt dat hij niemand heeft aangevallen en dat het alleen bij schelden is gebleven. Eiser geeft aan dat hij alleen heeft geroepen: “I will not go to Middelburg” en “I will not leave”. Eiser voert aan dat het onduidelijk is welke dreigende gebaren hij zou hebben gemaakt en welke dreiging daar vanuit gaat. Bij de fietsenstalling is het volgens eiser ook bij algemeen schelden gebleven.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat in het plaatsingsbesluit het incident en de feitelijke gedragingen van eiser gedetailleerd zijn omschreven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het COa het incident en de feitelijke gedragingen niet deugdelijk heeft onderzocht en vastgesteld. Uit de verslaglegging van het COa blijkt dat eiser medebewoners met de dood heeft bedreigd en daarbij snijbewegingen langs zijn keel heeft gemaakt. De enkele stelling van eiser dat hij alleen heeft geroepen dat hij niet naar Middelburg wil gaan, dat hij niet zal vertrekken en dat het bij algemeen schelden is gebleven, is onvoldoende voor het oordeel dat het incident en de gedragingen van eiser niet zorgvuldig zijn onderzocht of onjuist zijn vastgesteld. De stelling van eiser, dat het onduidelijk is welke dreiging van zijn gedragingen uit gaat, volgt de rechtbank evenmin.
3.2.
Gelet op het voorgaande staan de feitelijke beschrijving van het incident en de gedragingen van eiser, zoals weergegeven in het plaatsingsbesluit, vast.
Beroepsgrond: Het COa heeft het incident en eisers gedragingen niet op juiste wijze, conform het Maatregelenbeleid, gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact
4. Eiser betoogt dat plaatsing in de HTL een te zware bestraffing is. Eiser stelt niemand te hebben aangevallen en geen bedreigingen op specifieke personen te hebben gericht, maar alleen in het algemeen te hebben gescholden.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst het volgende. Het COa heeft in het Maatregelenbeleid [4] regels neergelegd, over welke maatregelen het COa kan treffen, wanneer een bewoner zich niet houdt aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 19 van de Rva 2005 [5] , of het gedrag van de bewoner naar het oordeel van het COa de grens van het aanvaardbare overschrijdt. Blijkens paragraaf 4.1 van het Maatregelenbeleid is voor die keuze de impact van het incident op de omgeving van belang. Er worden vier impactniveaus onderscheiden: niveaus van geringe impact, middelgrote impact, grote impact en zeer grote impact.
4.2.
Het COa heeft naar het oordeel van de rechtbank het incident, conform het Maatregelenbeleid, terecht gekwalificeerd als een incident met zeer grote impact. Volgens het Maatregelenbeleid vallen onder gedragingen met zeer grote impact, voor zover hier van belang, agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een zeer grote impact, zoals gedrag met als doel de ander ernstig te bedreigen. Het COa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gedragingen van eiser, waaronder het vernielen van COa-eigendommen, het met de dood bedreigen van medebewoners en het maken van snijbewegingen langs zijn keel als zodanig gedrag zijn te kwalificeren.
Beroepsgrond: Het COa heeft het plaatsingsbesluit niet in overeenstemming met het Maatregelenbeleid genomen en niet deugdelijk gemotiveerd
5. Eiser voert aan dat hij stelselmatig werd gepest door de andere bewonersgroep. Eiser werd door hen gedwongen om te bidden, terwijl hij dat niet wilde. De andere bewoners rammelden ’s nachts aan zijn deur terwijl hij sliep. Het COa had bij de besluitvorming moeten betrekken dat eiser slachtoffer is van pestgedrag. Daarnaast stelt eiser dat hij spijt heeft en biedt hij zijn verontschuldigingen aan. Dit alles had het COa aanleiding moeten geven om van oplegging van het plaatsingsbesluit af te zien.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
De rechtbank wijst in dit verband eerst op paragraaf 4.3.6 van het Maatregelenbeleid, waaruit volgt dat de volgende overwegingen meespelen bij het kiezen voor een HTL-maatregel boven een andere maatregel:
  • de impact op de medebewoner, medewerker en omgeving bij plaatsing op een time-out plek;
  • de inschatting welke maatregel het meeste effect zal hebben op de (gedragsverandering van de) overlastgever;
  • vertoning van (eventueel) herhaaldelijk overlastgevend gedrag.
Ook zijn er blijkens het Maatregelenbeleid een aantal contra-indicaties:
  • er is niet voldaan aan de inspanningsverplichting om de bewoner op de eigen locatie te corrigeren/handhaven, tenzij de impact van het getoonde gedrag dermate ernstig is dat direct voor een HTL-maatregel wordt gekozen;
  • GZA ziet medische belemmeringen om de zorg in de HTL voor de te plaatsen bewoner over te nemen. Voor bewoners, die voordat hun HTL-maatregel was geëindigd de HTL hebben verlaten en vervolgens opnieuw verzoeken om opvang, volstaat de verklaring van GZA ten aanzien van medische belemmeringen voor de eerste plaatsing in de HTL;
  • de bewoner is minderjarig (jongeren vanaf 16 jaar kunnen met schriftelijke toestemming van Nidos of van een ouder/verzorger wel worden geplaatst);
  • de bewoner is alleenstaande ouder van een minderjarig kind;
  • de bewoner is uitgeprocedeerd en verblijft in een glo of vbl, waar de Rva 2005 niet langer van toepassing is.
5.3.
De rechtbank overweegt dat wat eiser aanvoert, namelijk dat hij slachtoffer is van pestgedrag, op grond van het Maatregelenbeleid geen contra-indicatie betreft om af te zien van het opleggen van het plaatsingsbesluit. Het COa heeft verder in zijn afweging om het plaatsingsbesluit te nemen, de stellingen van eiser dat hij werd geprovoceerd voldoende betrokken. De rechtbank is van oordeel dat het betuigen van spijt geen afbreuk doet aan de ernst van het incident en dat het COa daar terecht geen aanleiding in heeft hoeven zien om van oplegging van het plaatsingsbesluit af te zien. Het COa heeft aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd besloten tot oplegging van het plaatsingsbesluit.
6. De rechtbank verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gelet op al het voorgaande ongegrond.
De vrijheidsbeperkende maatregel
7. De minister stelt zich, onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit, op het standpunt dat de openbare orde de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. De minister ziet geen bijzondere omstandigheden die tot het niet opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel zouden nopen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser enkel heeft aangevoerd dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is, omdat het plaatsingsbesluit onrechtmatig is en daardoor ten onrechte aan de vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag is gelegd. Nu de beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit niet slagen en het beroep daartegen ongegrond is verklaard, slaagt deze beroepsgrond van eiser evenmin.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond. Dat betekent dat beide besluiten in stand blijven. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 17 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder AWB25/2594. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder NL25.5370.
5.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.