ECLI:NL:RBDHA:2025:4089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL22.12812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot afvalligheid en bekering tot het christendom

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de asielaanvraag van een Iraanse eiseres behandeld, die op 15 oktober 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar de rechtbank constateert dat het tijdsverloop tussen het indienen van het beroep in juli 2022 en de behandeling ter zitting in maart 2025 onaanvaardbaar lang is. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het rapport van de Stichting Gave en de activiteiten die eiseres in haar geloofsgemeenschap heeft verricht. De rechtbank doet een tussenuitspraak om de verweerder in de gelegenheid te stellen eiseres nader te horen over haar activiteiten en haar verklaring dat zij zich niet zal conformeren aan de kledingvoorschriften in Iran. De rechtbank benadrukt dat de risico's bij terugkeer naar Iran opnieuw moeten worden beoordeeld, vooral gezien de geloofwaardig geachte illegale uitreis van eiseres. De rechtbank houdt rekening met de recente ontwikkelingen in Iran en de gevolgen van de kledingvoorschriften voor vrouwen. De rechtbank stelt de verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na deze uitspraak een aanvullend besluit te nemen, waarbij de eiseres ook de kans krijgt om te reageren op dit besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12812 T

Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1991, V-nummer: [V-nummer] , eiseres,

mede namens haar zoon [zoon] , geboren op [geboortedatum] 2015,
beiden van Iraanse nationaliteit,
[zoon], V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. I Vugs).

Procesverloop

Eiseres heeft op 15 oktober 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 9 juni 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Tevens is besloten dat aan eiseres geen reguliere vergunning wordt verleend en zij ook geen uitstel van vertrek krijgt.
Eiseres heeft op 6 juli 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.W.F. Menick, als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft namens haarzelf en haar zoon op 15 oktober 2018 een asielaanvraag ingediend. Op deze aanvraag heeft verweerder aanvankelijk op 22 april 2021 beslist. De asielaanvraag werd afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft in dat besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Ook zijn de verklaringen van eiseres over haar afwending van de islam geloofwaardig geacht. De bekering tot het christendom en de problemen in Iran naar aanleiding van haar bekering zijn ongeloofwaardig geacht. Geconcludeerd is in dit besluit dat bij eiseres geen sprake is van vluchtelingschap en dat eiseres in Iran ook geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en beroepsgronden ingediend, waaronder een rapport van Stichting Gave van 21 mei 2021 en een verklaring van [naam] . Op 7 juni 2021 heeft verweerder het besluit van 21 april 2021 ingetrokken. Eiseres is aanvullend gehoord, waarna verweerder na het voornemen van 25 april 2022, op 9 juni 2022 het in de onderhavige procedure te toetsen besluit heeft genomen om de asielaanvraag van eiseres af te wijzen als ongegrond.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres is opgegroeid als moslim, maar haar familie was niet streng praktiserend. De familie van haar echtgenoot is dit wel. Op een gegeven moment heeft eiseres afstand gedaan van haar islamitische geloof en enige tijd later is zij bekeerd tot het christendom. Zij is toen een aantal keren in Iran naar een huiskerk geweest, nadat zij hiermee na een kappersbezoek in aanraking is gekomen. Bij haar vijfde bezoek aan de huiskerk trof de politie haar aan. Zij is toen ondergedoken bij een vriendin en haar echtgenoot heeft vervolgens met behulp van een reisagent haar illegale uitreis geregeld. Op 3 oktober 2018 heeft eiseres Iran verlaten. Na haar vlucht heeft eiseres vernomen dat autoriteiten een huisbezoek hebben verricht en een mapje met christelijke teksten hebben aangetroffen en hebben meegenomen. Ook is haar echtgenoot ontslagen van zijn werk. Dit komt volgens eiseres door haar bekering. Bij terugkeer vreest eiseres dat zij opgepakt wordt door de Iraanse autoriteiten.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
-Identiteit, nationaliteit en herkomst;
-Gestelde afvalligheid;
-Bekering naar het christendom;
-Problemen naar aanleiding van bekering naar het christendom;
-Illegale uitreis.
4. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres en haar zoon geloofwaardig. Ook acht verweerder de verklaringen van eiseres over haar illegale uitreis geloofwaardig. De overige elementen: gestelde afvalligheid, bekering naar het christendom en problemen naar aanleiding van bekering naar het christendom, worden door verweerder niet geloofwaardig geacht.
5. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder Werkinstructie 2022/3 (WI 2022/3) niet op de juiste wijze heeft toegepast. In het kader van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over de relevante elementen twee tot en met vier voert eiseres verder het volgende aan:
-Eiseres begreep het begrip ‘levensstijl’ niet tijdens het gehoor. Verweerder heeft verder nagelaten om bij eiseres na te gaan welke betekenis zij aan het begrip ‘afvalligheid’ toebedeelt. Eiseres heeft desalniettemin geprobeerd om aan de hand van voorbeelden de verandering in de levensstijl aan te geven en het afwenden van de islam zo goed mogelijk te duiden. Er is volgens eiseres geen sprake van oppervlakkige verklaringen;
-Eiseres is van mening dat zij haar overtuigingen voor haar afwending van de islam wel inzichtelijk heeft gemaakt. Zij heeft middels verklaringen duidelijkheid gegeven over haar gedachten en emoties ten aanzien van haar afwending van de islam, de kennismaking met het christendom en de geloofsgroei. Verweerder overweegt ten onrechte dat geen sprake zou zijn van een authentiek en persoonlijk relaas;
-Verweerder stelt ten onrechte dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij terugkeer terughoudend opstelt om niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten of van derden komen te staan. Het is in Iran niet mogelijk om in vrijheid als afvallige door het leven te gaan en in vrijheid het christendom te belijden. Eiseres verwijst in dit kader naar het ambtsbericht, paragraaf 3.2.2.3.
-Eiseres betwist dat haar verklaringen over haar afvalligheid en bekering vaag, algemeen en oppervlakkig zijn. In dit kader verwijst eiseres naar specifieke voorbeelden van verklaringen uit haar gehoren waarin volgens haar wel uitgebreid is verklaard over hetgeen haar aanspreekt in het christendom. Ook heeft eiseres op het punt van interesse en kennismaking met het christendom sterk vanuit een persoonlijke gebeurtenis en/of ervaring verklaard. Ze heeft duidelijk en specifiek verteld over hoe de eerste kennismaking met het christelijke geloof voor haar verliep en ook over wat dat met haar deed en hoe zich voelde door de kennismaking. Ook heeft eiseres over haar onderzoek naar het christelijk geloof veel verklaringen afgelegd.
6. Verder blijkt uit het algemeen ambtsbericht Iran van 2022 dat het juridisch gezien niet mogelijk is om in Iran zonder religie te zijn. Bij het aanvragen van een identiteitskaart moet de aanvrager de geloofsovertuiging opgeven, net als voor een aantal andere zaken. Indien bekeerlingen hun nieuwe geloof al te openlijk uitdragen kunnen zij in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan. Dit kan resulteren in een waarschuwing, arrestatie, ondervragingen, detentie, zweepslagen of een interne ballingschap, problemen op school of werk. Bekeerlingen die niet evangeliseren, maar wel anderszins actief zijn voor nieuwe kerken lopen het risico op strafvervolging op grond van artikel 499 van het Wetboek van Strafrecht. Eiseres heeft uitgebreid aangegeven dat zij ook evangeliseert.
7. Verweerder werpt volgens eiseres verder ten onrechte tegen dat er geen inspanningen zijn verricht om asielaanvraag zoveel mogelijk met documenten te onderbouwen. De echtgenoot van eiseres is in Iran achtergebleven en dient daar door te gaan met zijn leven. Eiseres vreest voor het leven van haar echtgenoot als hij in Iran op zoek gaat naar documenten die de problemen onderbouwen. Er is sprake van overmacht. Het is voor eiseres niet mogelijk om het huisbezoek met documenten aan te tonen. Uit het algemeen ambtsbericht 2022, paragraaf 2.1.8, blijkt dat er doorgaans geen kopie van het huiszoekingsbevel wordt uitgereikt. Ten onrechte wordt dit eiseres wel tegengeworpen en gaat verweerder ervan uit dat te allen tijden een kopie wordt afgegeven. Het (laten) raadplegen van het SANA-systeem is ook geen optie. Uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat dit vanuit het buitenland haast onmogelijk is.
8. Ter onderbouwing van haar bekering heeft eiseres een rapport van Stichting Gave van 22 november 2022 overgelegd, waarin geconcludeerd wordt dat de bekering van eiseres geloofwaardig is. Volgens het rapport ontbreekt in de besluitvorming een kenbare motivering waarom de eerst geloofwaardig bevonden afvalligheid terug te draaien en deze vervolgens opnieuw te beoordelen. Naast het rapport van Stichting Gave heeft eiseres een aantal verklaringen van derden overgelegd:
-Twee verklaringen van [naam] van 10 maart 2022 en van 27 maart 2023, bijbelstudiekringleider Vluchtelingen/asielzoekers van de [kerkelijke instelling 1];
-Verklaring van [naam] van 25 september 2024, predikant van de [kerkelijke instelling 2].
9. Verweerder heeft de illegale uitreis van eiseres geloofwaardig geacht. Eiseres voert hierover aan dat illegale uitreis uit Iran strafbaar is. Volgens artikel 3 van de Paspoortwet is het verboden om het grondgebied van Iran zonder paspoort of ander grensoverschrijdingsdocument te verlaten. Op grond van artikel 34 van de Wet kan iedere Iraniër die het land verlaat zonder geldig paspoort of een ander grensoverschrijdingsdocument een tot twee jaar gevangenisstraf of een geldboete krijgen. Deze wet is nog steeds van kracht en de illegale uitreis van eiseres kan haar bij terugkeer dan ook worden tegengeworpen. Eiseres heeft ook aangegeven dat zij bij terugkeer problemen zal ondervinden, te meer nu zij al een aantal jaren uit Iran weg is. Het reële risico blijkt ook uit het Algemeen Ambtsbericht 2022, pagina 105 en verder. Het kan een verschil maken of iemand met een eigen paspoort terugkeert of met een vervangend reisdocument. Terugkeer met een vervangend reisdocument kan leiden tot nader onderzoek, omdat dit kan betekenen dat iemand illegaal is uitgereisd.
10. Eiseres stelt verder dat haar verklaringen over de afvalligheid, bekering, persoonlijke problemen en haar vermoeden over de gevolgen van illegale uitreis ten onrechte niet geloofwaardig worden geacht. Eisers hebben terechte vrees dat zij bij terugkeer naar Iran ernstige schade zullen oplopen. Eiseres heeft gegronde vrees dat zij bij terugkeer in detentie zal geraken.
11. De rechtbank overweegt allereerst, zoals door de rechtbank ook bij de aanvang van de zitting is uitgesproken, dat het tijdsverloop tussen het instellen van beroep en de behandeling ter zitting onaanvaardbaar lang is en nagenoeg geheel is gelegen in het niet eerder behandelen van het beroep door de rechtbank. De rechtbank heeft eiseres uitgelegd dat dit niet voortkomt uit onwil of het over het hoofd hebben gezien van haar procedure, maar dat sprake is van gebrek aan capaciteit. De rechtbank heeft eiseres voorts medegedeeld dat zonder meer duidelijk is dat de langdurige procedure, welke duur is veroorzaakt door zowel verweerder als de rechtbank, voor veel onzekerheid zorgt en dat het buitengewoon onwenselijk is dat eerst nu uitspraak wordt gedaan op een eerste besluit op haar asielaanvraag die is ingediend op 15 oktober 2018. De rechtbank heeft eiseres tot slot uitgelegd dat dit tijdsverloop niet ongedaan kan worden gemaakt, maar op zichzelf ook geen reden is om het beroep gegrond te verklaren.
12. De rechtbank zal een tussenuitspraak doen en motiveert dit als volgt.
13. De beroepsgrond dat het verweerder niet vrijstond om na indienen van het beroep tegen het oorspronkelijke besluit, een nieuw voornemen en besluit te nemen en daarin tot een andere geloofwaardigheidsbeoordeling te komen slaagt. Verweerder heeft weliswaar naar de relevante Afdelingsjurisprudentie verwezen, maar heeft daarbij gesteld dat er op dat moment een nieuwe werkinstructie was om een gestelde afvalligheid te beoordelen en dat eiseres daarom opnieuw is gehoord. Verweerder heeft aanvankelijk de gestelde afvalligheid ongemotiveerd geloofwaardig geacht. Verweerder heeft nadat op 4 mei 2021en 23 mei 2021 de beroepsgronden tegen dat besluit van 22 april 2021 waren aangevuld, op 7 juni 2021 de beschikking ingetrokken. Eiseres is op 28 februari 2022 aanvullend gehoord. Verweerder stelt dat de intrekking van het besluit heeft te maken met het nieuwe beoordelingskader dat in WI 2022/3 is neergelegd en dat het hem daarom vrijstond om een nieuw voornemen uit te brengen en de eerder geloofwaardig geachte afvalligheid alsnog, mede gebaseerd op het nieuwe gehoor, ongeloofwaardig te achten. Dit nieuwe voornemen is uitgebracht op 25 april 2022. De betreffende Werkinstructie waarnaar verweerder verwijst is echter geldig vanaf 22 november 2022 tot en met 22 november 2025. Op het moment dat verweerder het besluit introk, 7 juni 2021, heeft deze werkinstructie en het hierin neergelegde beoordelingskader dus niet redengevend kunnen zijn voor intrekking van het besluit. De werkinstructie die op het moment van de eerste beslissing op de asielaanvraag geldend was, is Werkinstructie 2019/18. Deze Werkinstructie was ook geldend ten tijde van de intrekking van het eerste besluit. Het komt de rechtbank voor dat de intrekking van het eerste besluit is gebaseerd op de toen actuele Afdelingsjurisprudentie over hoe een gestelde afvalligheid moet worden beoordeeld en wat de gevolgen zouden moeten zijn van een geloofwaardig geachte afvalligheid. De rechtbank overweegt dat verweerder nader had moeten motiveren waarom hij niet heeft volstaan met de beoordeling van de zwaarwegendheid van een geloofwaardig geachte afvalligheid, omdat hij immers reeds kenbaar had gemaakt in een voornemen en besluit dat hij de verklaringen van eiseres over haar afvalligheid geloofwaardig achtte. In het nieuwe voornemen zijn die eerder afgelegde verklaringen niet alsnog ongeloofwaardig geacht. Verweerder wekt door zijn handelwijze de indruk dat op het moment van intrekking van het eerdere besluit, een geloofwaardige geachte afvalligheid tot vergunningverlening had moeten leiden en hij, in afwachting van een nieuwe werkinstructie, daarom tot intrekking van het besluit is overgegaan en die intrekking niet heeft laten volgen door een inwilligende beschikking maar door een nader gehoor. Indien het geloofwaardig achten van de afvalligheid was ingegeven door “gemakzucht” omdat dit ten tijde van het eerdere besluit niet op zichzelf tot vergunningverlening zou leiden en de geloofwaardigheidsbeoordeling zich daarom heeft toegespitst tot de gestelde bekering, doet verweerder er goed aan om dit kenbaar te maken. Verweerder zal zijn besluitvorming en proceshouding op dit punt nader moeten motiveren om de ontstane indruk weg te nemen. De rechtbank overweegt hierbij dat indien verweerder hierin niet slaagt, de rechtbank wellicht zal concluderen dat sprake is van onzorgvuldige en ook onbehoorlijke besluitvorming.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder de gestelde bekering op grond van het beoordelingskader zoals dat is neergelegd in WI 2022/3, heeft beoordeeld. Dit beoordelingskader is door de Afdeling gekwalificeerd als een deugdelijke wijze van beoordelen van een gestelde bekering. Voor zover eiseres met haar overgelegde verklaringen van derden hier opmerkingen over heeft gemaakt, leiden die niet tot de conclusie dat de wijze van beoordeling in het algemeen niet juist is en/of ongeschikt is om een gestelde bekering te beoordelen. Verweerder heeft ook benoemd dat de geloofwaardigheidsbeoordeling drieledig is en dat is beoordeeld welke verklaringen eiseres heeft afgelegd over de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten die eiseres vanuit dit geloof verricht.
15. Zoals uit de Werkinstructie blijkt, ligt het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling bij het beoordelen van de verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering en komt aan die beoordeling het meeste gewicht toe. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres niet heeft tegengeworpen dat ze ten aanzien van haar bekering tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder heeft de verklaringen op meerdere onderdelen “slechts” oppervlakkig en summier geacht. In het besluit heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de kennis van eiseres over het geloof, haar activiteiten die ze in en voor de geloofsgemeenschap verricht en de verklaringen van derden niet voldoende zijn om haar verklaringen, voor zover deze oppervlakkig en summier zouden zijn, alsnog geloofwaardig te vinden. Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op het vastgestelde referentiekader van eiseres en de verwachtingen die daaraan ontleend mogen worden. Dat laat onverlet dat verweerder de kennis van het gestelde nieuwe geloof en de activiteiten die eiseres vanuit dit gestelde geloof verricht en de inhoud van de verklaringen van derden integraal moet betrekken bij deze beoordeling. In de onderhavige procedure heeft te gelden dat eiseres haar asielaanvraag heeft ingediend op 15 oktober 2018 en dat het te toetsen besluit pas op 9 juni 2022 is genomen. Voorafgaand aan het besluit had eiseres haar verklaringen reeds gestaafd met de verklaring van een derde. De in beroep overgelegde verklaringen van derden zien grotendeels op feitelijke activiteiten die eiseres verricht en hebben betrekking op een relatief lange periode. Dit komt onvoldoende tot uitdrukking in de verrichte en gehandhaafde geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder kent voorts onvoldoende gewicht toe aan het rapport van 21 november 2022 dat door Stichting Gave is uitgebracht en die ook de verklaringen die eiseres heeft afgelegd in samenhang met de overige processtukken heeft beoordeeld. Het is juist dat verweerder over andere deskundigheid en expertise beschikt en ook de relazen kent van andere vreemdelingen over hun gestelde bekeringsproces. Stichting Gave kent evenwel ook de verhalen van vele vreemdelingen die stellen zich te hebben bekeerd of stellen voornemens te zijn zich te gaan bekeren. Uit de rapporten en met name de inleiding daarop blijkt dat deze verhalen kritisch worden beoordeeld en ook niet zonder meer en altijd worden aangenomen als dat deze getuigen van oprechte motieven. De rechtbank overweegt dat in het besluit onvoldoende rekening is gehouden met de expertise van de Stichting Gave.
16. De rechtbank overweegt verder dat de rechtbank het besluit toetst, maar tegelijkertijd een actuele beoordeling van het refoulementrisico moet worden verricht. Mede door het tijdsverloop tussen de aanvraag van eiseres enerzijds en de verklaringen van eiseres ter zitting en de onderhavige uitspraak anderzijds, bestrijken de activiteiten die eiseres -onbetwist- verricht in de geloofsgemeenschap een zeer aanzienlijke duur. De rechtbank overweegt dat ook daardoor een actuele geloofwaardigheidsbeoordeling nodig is om zodoende te kunnen beoordelen of eiseres haar gestelde bekering aannemelijk heeft weten te maken. Eiseres is door verweerder aanvullend gehoord op 28 februari 2022. De rechtbank acht verweerder thans onvoldoende in staat om te beoordelen of hij zijn in het besluit van 9 juni 2022 verrichte geloofwaardigheidsbeoordeling kan handhaven, gelet op de in beroep overgelegde verklaringen van derden en nu eiseres ter zitting heeft verklaard al de jaren tot aan de zitting verdere activiteiten vanuit haar geloof te hebben verricht. Ondanks de reeds vastgestelde motiveringsgebreken zal de rechtbank, nu het tijdsverloop grotendeels is gelegen in het niet eerder op zitting behandelen van het beroep, verweerder daarom in de gelegenheid stellen om eiseres aanvullend te horen over haar geloofsactiviteiten en een aanvullend besluit te nemen in plaats van te volstaan met de vernietiging van het besluit.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres ook zal moeten horen over de (overige) risico’s bij terugkeer. Verweerder heeft de illegale uitreis van eiseres geloofwaardig geacht. Verweerder zal een actuele refoulementbeoordeling moeten maken van het hernieuwd inreizen en daarbij de duur van het verblijf buiten Iran kenbaar moeten meewegen. De rechtbank overweegt dat de motivering in het besluit voor zover die er uit bestaat dat eiseres eenvoudigweg kan verklaren dat “ze al die tijd in Nederland is geweest en de asielaanvraag die ze heeft ingediend op grond van afvalligheid en bekering niet oprecht is geweest” en ze daarom geen problemen hoeft te verwachten op het vliegveld, volstrekt ontoereikend is om te onderbouwen dat eiseres geen risico bij terugkeer loopt omdat verweerder haar gestelde afvalligheid en bekering niet geloofwaardig acht.
18. De rechtbank heeft ter zitting partijen voorts ambtshalve voorgehouden dat eiseres in haar beroepsgronden van 6 augustus 2023 heeft aangegeven dat “zij geen hijab meer draagt, dat ook nooit meer zal doen en dat zij bij een gedwongen terugkeer niet zal luisteren naar de zedenpolitie en ook de wetten en regels niet zal opvolgen”. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 3 oktober 2024 (pagina 6) zijn besluit aangevuld met de overweging dat “het wellicht niet langer dragen van een hijab wat verweerder betreft niet voortkomt uit oprechte afvalligheid of bekering”. De rechtbank heeft met partijen besproken dat ook voor zover verweerder de gestelde afvalligheid niet geloofwaardig acht, deze passage niet adequaat is om als onderbouwing te dienen dat eiseres vanwege de kleding die zij thans draagt en stelt te zullen dragen na terugkeer geen reëel en voorzienbaar risico zal lopen om aan een artikel 3 EVRM-schending te worden onderworpen. De rechtbank heeft ter zitting gewezen op de relevante passages uit het Algemeen Ambtsbericht Iran betreffende de kledingvoorschriften in Iran en de zedenpolitie. De rechtbank heeft ook gewezen op de EUAA Country Guidance Iran van 7 januari 2025 en op recente nieuwsberichten over de zedenpolitie in Iran. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiseres heeft verklaard uit een gezin afkomstig te zijn waarin ze redelijk veel vrijheid kreeg en niet streng gelovig waren. De rechtbank overweegt dat eiseres ook heeft verklaard dat haar echtgenoot die nog in Iran verblijft en zijn familie wel strenggelovig zijn. Bovendien heeft eiseres een zoon die inmiddels 9,5 jaar oud is en kan verweerder niet zonder meer aannemen dat eiseres als gehuwde vrouw en moeder van een zoon bij haar ouders zal gaan wonen, dan wel de bescherming van haar ouders kan inroepen.
19. De rechtbank overweegt ook dat verweerder zich nader rekenschap zal moeten geven van de vraag of de risico-taxatie die samenhangt met de kledingvoorschriften uitsluitend dient te worden beoordeeld als uiting van afvalligheid en geloof, of dat ook sprake kan zijn van vereenzelviging van normen over gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak K.L. van 11 juni 2024 (arrest van het Hof van 11 juni 2024 in de zaak K.L. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-646/21, ECLI:EU:C:2024:487). Verweerder zal zijn vragen in het gehoor dus ook moeten richten op de wijze waarop eiseres zich thans kleedt, hoe zij denkt zich te gaan kleden na een mogelijke terugkeer en wat haar beweegredenen zijn om zich niet aan de kledingvoorschriften van de zedenpolitie te houden terwijl ze weet wat de mogelijke gevolgen daarvan kunnen zijn. Verweerder zal aan de hand van actuele algemene landeninformatie eiseres hierover dus ook dienen te bevragen om zichzelf in staat te stellen om te beoordelen of aan eiseres internationale bescherming moet worden verleend.
20. De rechtbank doet een tussenuitspraak om verweerder in de gelegenheid te stellen om eiseres nader te horen over zowel de activiteiten die zij sinds haar asielaanvraag heeft verricht in en voor haar geloofsgemeenschap, als over haar verklaring dat zij zich niet zal conformeren aan de kledingvoorschriften zoals die thans in Iran gelden. Verweerder zal vervolgens zijn besluit aanvullend moeten motiveren voor zover hij zich na dit aanvullende gehoor op het standpunt zou stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor vergunningverlening. Verweerder zal nader moeten toelichten waarom hij eiseres ten tijde van de intrekking van het eerste besluit geen vergunning heeft verleend vanwege de toen geloofwaardig geachte afvalligheid. Verweerder zal ook opnieuw moeten beoordelen welk gewicht toekomt aan het verrichten van activiteiten in en voor de geloofsgemeenschap en aan de verklaringen van derden en zal daarbij uitdrukkelijk moeten betrekken hoe lang eiseres deze activiteiten reeds verricht. Ook indien verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres haar afvalligheid en bekering niet aannemelijk weet te maken, zal verweerder aan de hand van actuele informatie moeten beoordelen wat op dit moment het risico bij terugkeer voor eiseres is in de wetenschap dat eiseres zeer waarschijnlijk vanwege haar geloofwaardige geachte illegale uitreis bij aankomst op het vliegveld zal worden bevraagd om de redenen van haar langdurige verblijf buiten Iran. Verweerder zal ook een gemotiveerd standpunt moeten innemen of van eiseres kan worden verwacht dat zij zich aan de kledingvoorschriften zal houden en wat de gevolgen zijn als zij dit doet. Verweerder dient dit ook te beoordelen indien verweerder de gestelde afvalligheid niet aannemelijk acht en zal daarbij moeten ingaan op de verklaringen die eiseres in het te houden gehoor zal afleggen over de beweegredenen voor het niet willen conformeren aan de kledingvoorschriften. Tot slot zal verweerder nader dienen te motiveren waarom hij meent van eiseres te kunnen verwachten dat zij door actieve gedragingen zal uiten dat zij de Islam aanhangt hoewel zij dit in Nederland jaren niet heeft gedaan en dat van haar verwacht kan worden dat zij op vragen zal antwoorden dat zij de Islam aanhangt.
21. De rechtbank doet deze tussenuitspraak om zo de regie te kunnen houden en verder tijdsverloop zo beperkt mogelijk te houden. De rechtbank heeft ter zitting niet aan verweerder gevraagd welke termijn benodigd is om eiseres te horen en een aanvullend besluit te nemen. De rechtbank bepaalt daarom deze termijn op 8 weken zodat het horen en beslissen met voldoende voortvarendheid geschiedt gelet op buitengewoon aanzienlijke tijdsverloop sinds de asielaanvraag die eiseres op 15 oktober 2018 heeft ingediend en verweerder tegelijkertijd voldoende gelegenheid heeft om dit zorgvuldig te doen. Eiseres zal in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het aanvullende besluit. De rechtbank zal daarna, na overleg met partijen, de voortzetting van de procedure bepalen. De rechtbank beoogt – in belang van beide partijen- het geschil in eerste aanleg en in de eerste procedure finaal te beslechten en doet dus daarom een tussenuitspraak.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om eiseres nader te horen en binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak een aanvullend besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- zal eiseres in de gelegenheid stellen om te reageren op het aanvullende besluit;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 maart 2025
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.