ECLI:NL:RBDHA:2025:4063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL24.37482 en NL24.37929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER na verbreking relatie en beoordeling middelen van bestaan

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres, geboren in 1973 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft sinds 20 juli 2016 rechtmatig verblijf gehad als partner van een EU onderdaan. Na de verbreking van haar relatie in april of mei 2022 heeft zij op 27 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument, met als doel haar verblijf in Nederland voort te zetten. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 5 maart 2024, en het bezwaar hiertegen werd op 13 september 2024 eveneens afgewezen.

De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 februari 2025 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet voldoet aan het middelenvereiste, maar dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, moeten leiden tot vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres, ondanks haar inspanningen om werk te vinden, niet heeft aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf voldoet. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gedaan.

De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, nu er uitspraak is gedaan in het beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37482 en NL24.37929
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] . Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 september 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. R. Poyraz als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, S. El Mathari als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft vanaf 20 juli 2016 rechtmatig verblijf gehad als partner van een EU onderdaan. In april of mei 2022 is de relatie verbroken. Eiseres heeft op 27 februari 2023 aan aanvraag gedaan voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met als doel voorzetting van haar verblijf na verbreking van haar relatie.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan en zij ook niet heeft aangetoond reële en daadwerkelijke arbeid te verrichten. Verweerder heeft in zijn besluitvorming meegewogen dat eiseres sinds haar RNI [2] registratie in de BRP [3] op
6 september 2021 geen nieuwe inschrijving heeft gedaan bij een Nederlandse gemeente. Verweerder trekt daarom ook de hoofdverblijfplaats van eiseres in twijfel. Ten slotte heeft verweerder een belangenafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM [4] gemaakt, maar deze viel in het nadeel van eiseres uit.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat zij door het bestreden besluit Nederland moet verlaten en het daardoor niet langer mogelijk is om te voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van de verblijfsvergunning. Eiseres is op dit moment bezig om aan te tonen dat zij voldoende middelen van bestaan heeft en is bezig met verschillende sollicitatieprocedures. Bovendien meent eiseres dat zij moet worden vrijgesteld van het middelenvereiste, nu zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en zij eerder een beroep heeft gedaan op algemene middelen en verweerder dit toen niet heeft tegengeworpen. Ten slotte heeft eiseres in beroep ter onderbouwing van haar hoofdverblijf een verklaring van haar huisgenoot en een aangifte vervolginschrijving overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres sinds 2 december 2024 officieel in Den Haag woont en feitelijk sinds 2,5 jaar bij haar huisgenoot woont.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.
Ter zitting is gebleken dat niet langer in geschil is of eiseres haar hoofdverblijf in Nederland heeft. Verder heeft eiseres bevestigd dat zij niet voldoet aan het middelenvereiste en dat zij geen werk heeft. In geschil is of de persoonlijke omstandigheden van eiseres moeten leiden tot vrijstelling van het middelenvereiste, zoals namens eiseres is betoogd.
5.2.
Uit het vreemdelingenbesluit [5] volgt dat sprake moet zijn van voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat eiseres ten laste komt van het sociale bijstandsstelsel. Ten aanzien van eiseres haar stelling dat haar eerder niet is tegengeworpen dat zij een beroep heeft gedaan op algemene middelen, heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat het daarbij gaat om een eerdere procedure waarbij eiseres een afhankelijk verblijfsrecht had van haar toenmalige partner. Na de verbreking van de relatie is haar verblijfsrecht niet geëindigd en heeft eiseres zes maanden de tijd gekregen om zelfstandig te voldoen aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. De rechtbank begrijpt dat eiseres in een moeilijke situatie heeft gezeten nu zij slachtoffer stelt te zijn geweest van huiselijk geweld. Hoewel dit een rol kan spelen bij de vraag of het voortgezet verblijf al dan niet eindigt [6] , laat dat echter onverlet dat het voortgezet verblijfsrecht van eiseres blijft onderworpen aan de voorwaarden dat zij werknemer of zelfstandige is en voor zichzelf over toereikende bestaansmiddelen beschikt. [7] Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres, ook na uitstel van zes maanden, niets heeft overgelegd om aan te tonen dat dat het geval is. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij inspanningen heeft verricht om een baan te vinden, maar toegelicht dat dit niet is gelukt vanwege de taalbarrière en haar leeftijd. Eiseres heeft haar sollicitatie inspanningen echter ook niet met stukken onderbouwd en zij heeft ter zitting ook bevestigd dat zij er tot op heden niet in is geslaagd werk te vinden. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikt, voldoet zij dus niet aan de voorwaarden voor een voortgezet verblijfsrecht.
5.3.
Omdat het verblijfsrecht van eiseres niet is geëindigd na het verbreken van de relatie, maar zij vanaf 27 februari 2023 zes maanden de tijd heeft gekregen om te solliciteren en zelf te voldoen aan de wettelijke voorwaarden, en eiseres bovendien in de periode tot aan de bestreden beschikking niets heeft overgelegd om te onderbouwen dat zij voldoet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf, leidt het handhaven van het wettelijk middelenvereiste niet tot nadelige gevolgen die onevenredig hard zijn voor eiseres. Het beroep van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft op goede gronden afgifte van een verblijfsdocument EU/EER aan eiseres geweigerd.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [8]
8. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van de betaalde griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Registratie Niet Ingezetene.
3.Basisregistratie Personen.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Op grond van artikel 8.15, vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Zie bijvoorbeeld artikel 8.15, vierde lid, onder d van het Vb.
7.Dit volgt uit artikel 8.15, vijfde lid van het Vb 2000 en artikel 13, onder 2, van de Richtlijn 2004/38/EG.
8.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).